dinsdag 31 mei 2011

Rondtrekken op de Kaapverdische Eilanden

Dit artikel gaat over een reis die ik in 1998 heb gemaakt. Naar Kaapverdië. Toen was er vrijwel geen toerisme op deze eilanden. De Kaapverdische Eilanden zijn qua landschap vergelijkbaar met het Canarische archipel, dat ruim 1000 km ten noordoosten van de Kaapverdische Eilanden ligt. Ze zijn beide vulkanisch en bestaan uit droge en groene eilanden. Het grote verschil: de Kaapverdische Eilanden zijn (of waren toen nog) ongerept. Geen massatoerisme.

Er bestonden toen nog weinig reizen via touroperators naar Kaapverdië. Deze eilanden waren relatief sterk afgesloten van de buitenwereld (lees Westerse invloeden) waardoor ze nog heel authentiek waren. Dat maakte deze reis heel bijzonder en avontuurlijk.

Kaapverdië of op z’n Portugees ‘Cabo Verde’ bestaat uit 9 bewoonde en nog wat onbewoonde eilandjes en vormt het meest westelijke punt van Afrika. Kaapverdië was onbewoond, tot het in 1460 werd gekoloniseerd door de Portugezen en een belangrijke locatie werd voor slavenhandel. De bevolking is ontstaan uit een mix van Portugese kolonisten en Afrikaanse slaven. De meeste Kaapverdianen zijn lichtbruin gekleurd en hebben negroïde kenmerken. Ze zijn nakomelingen van Portugese mannen en Afrikaanse slavinnen. Bijna een kwart van de Kaapverdiaanse bevolking bestaat uit donkergekleurde Afrikanen.


De officiële taal is het Portugees, maar veel inwoners spreken het Crioulu, een mix van Afrikaans Creools en Portugees. Het Crioulu heeft echter geen officiële spelling omdat het voor lange tijd alleen maar een gesproken taal was met vele lokale varianten.

Kaapverdië heeft ongeveer 435 000 inwoners (census 2000). Dat is niet zovéél voor een archipel van ruim 10 eilanden, als je bedenkt dat Las Palmas, de grootste stad van de Canarische Eilanden rond de 400 000 inwoners telt. Uit een volkstelling van 2010 blijkt wel dat de bevolking van Kaapverdië met 13 % gegroeid is tot 491 000 inwoners.

Dit relatief klein aantal bewoners is vooral te wijten aan de migraties. Migraties ten gevolge van de moeilijkheden om ter plaatse te overleven. Veel Kaapverdianen zijn dus om economische redenen verplicht geweest elders inkomen te zoeken. Zo zijn er meer dan 500 000 Kaapverdianen verspreid in de wereld. Ongeveer de helft daarvan woont in de Verenigde Staten, de rest woont in Portugal, Angola, Mozambique, Duitsland, Nederland, Senegal, Frankrijk, etc. De Kaapverdische migraties zijn een apart verhaal.

Om naar Kaapverdië te kunnen vliegen was er in 1998 niet veel andere mogelijkheid dan de Portugese TAP en Kaapverdische TACV luchtvaartmaatschappij. In Rotterdam wonen er zo’n 20 000 geëmigreerde Kaapverdianen dus organiseert TACV vluchten vanuit Schiphol.

De grootste luchthaven in Kaapverdië ligt op het eiland Sal. De naam Sal komt van de zoutwinning op het eiland. Dit is zeker niet het mooiste eiland. Het is heel plat, dor, met veel stenen, zand en hier en daar wat struikjes. Ik zou er zeker niet willen wonen. Hier is het toerisme tegenwoordig wel het meest ontwikkeld omdat er een lang zandstrand ligt en je er goed kan kiten en surfen.


Sal

Vanuit Sal vliegen we direct door naar Praia. We moeten onze reis zo plannen dat we de moeilijkst bereikbare eilanden eerst doen, zodat we een beetje marge hebben. We weten immers niet hoe moeilijk het zal zijn om terug te geraken van sommige eilanden en we mogen onze terugvlucht vanuit Sal alleszins niet missen. Sal zullen we dus het laatst bezoeken.


Het reistraject dat we zullen afleggen

Het eerste probleem doet zich al voor bij aankomst op Sal. Er blijkt er geen plaats meer te zijn op het vliegtuig naar São Tiago. We kunnen nog wel met een klein propellervliegtuigje mee. Leuke ervaring, hiermee heb je tenminste echt het gevoel dat je vliegt. We maken zelfs een tussenstop op Boavista, een zandeiland. We landen even tussen de duinen om twee personen af te zetten en vertrekken weer.


Boavista

De eerste avond zullen we doorbrengen in Praia, de hoofdstad van São Tiago. São Tiago is het grootste eiland en hier wonen verreweg de meeste mensen van Kaapverdië: 236 000 (census 2000). Landbouw en visvangst zijn hier nog de belangrijkste bronnen van inkomen. Praia is een mooie levendige stad met hier en daar nog wat bouwwerken en kanonnen van de Portugese kolonisator.


Praia

De enige slaapplaats die we hier vinden is pension Anjos***. Hier kunnen we zelfs een lauwe douche nemen. Alvorens te gaan slapen maken we een klein verkenningstochtje in het stadje.

Ik heb grote honger. Op een pleintje staat een frietkraam. De frieten worden in een hoorn van krantenpapier gerold en ik krijg tandenstoker als vorkje. Wanneer ik mayonaise vraag geeft ze me een klein lepeltje mayonaise. Een klein lepeltje. Ja zég, daar heb ik niet genoeg mee hoor! Mijn frieten moeten drenken in de mayonaise. Met deze hoeveelheid kan ik hoogstens één frietje invetten. Maar bijna alles is hier import dus vrij duur voor de mensen.

De volgende morgen gaan we eten op het dakterras van het pension. We hebben ambras. Op het dak staat een lange tafel waar al enkele mannen aan ’t eten waren, Portugezen, die gretig toetasten. Toen wij aan de beurt waren was alles van beleg op en nog voor elk één droog broodje over. Mijn vader vroeg om een tweede broodje, zoals iedereen kreeg, maar dat was blijkbaar te veel gevraagd. Uiteindelijk is de mevrouw 20 meter verder bij de bakker nog wat broodjes en een tros bananen gaan halen. We genieten verder van ons ontbijt, de zonnestralen en het 360 graden uitzicht over de heuvelachtige stad. In de voormiddag bezoeken we het oude stadsgedeelte en de lokale groente-, fruit- en vismarkt.


Markt Praia

Om 16.30 uur moeten we het vliegtuig naar Fogo nemen. Op de luchthaven krijgen we echter te horen dat we de vorige vlucht hadden moeten hebben en dat er op deze vlucht geen plaats meer is. Mijn vader maakt zich van z’n oren en blijft volhouden dat we mee moeten. Enkele minuten voor vertrek kunnen we dan plots toch mee. Mijn vader wacht als laatste met instappen want onze rugzakken liggen nog buiten op de grond. Nu zijn we dan toch op weg naar Fogo, het vulkaaneiland. We weten nog niet hoe we terug moeten. Waarschijnlijk met de boot maar ‘t schijnt een zware tocht te zijn.


Fogo

Na een ruige landing met het vliegtuigje op Fogo stappen we op een lange zandweg richting het dorp São Felipe om voor zonsondergang een slaapplaats te zoeken. We zien het dorpje in de verte voor ons liggen. Naast de weg staat een simpel huisje waar Didinho woont, een boerke. Hij vindt het leuk als we onze tent naast zijn huisje zetten. Tijdens de avondwandeling kopen we broodjes bij Gusta Maria en een fles Portugese tafelwijn. We kopen ook een fles wijn voor onze buren, die al ongeduldig op ons zaten te wachten aan hun gaslamp. Ik merk op dat de kinderen in onze tent zijn geweest, omdat er zand in ligt.

De volgende morgen worden we gewekt door een kraaiende haan en nemen we vriendelijk afscheid. We beloven Didinho een kaartje te sturen. Klein probleempje: deze straat heeft geen naam. Hij zegt dat zijn straat ‘500 meter’ noemt omdat hij op 500 meter van São Felipe woont. We vinden dit grappig en schrijven zijn adres op zoals hij het formuleert.


We zoeken vervoer om in Mosteiros te geraken, een dorpje aan de andere kant van het eiland, om van daaruit de vulkaan (2829 m hoog) te beklimmen. Na heel wat gepalaver kunnen we meerijden met de pick-up truck van Joaquim. We zitten vanachter op zakken ajuin en patatten. Het lijkt een mooie tocht te worden.

Al snel blijkt hij zich niet aan de beloofde afspraak te houden. Hij heeft namelijk ook een andere deal met de patattenboer gesloten, die vooraan bij hem in de pick-up zit, om onderweg overal te verkopen. Om de haverklap stopt hij aan een huisje om een kilo pattatten of ajuin te verkopen. Eerst vinden we het nog leuk maar na de vijfde stop begint het te lang te duren. Ze stoppen, claxonneren en roepen tot er na enige tijd iemand tevoorschijn komt om dan nog lange tijd te onderhandelen over de prijs van enkele aardappelen. Zo gaan we er nooit voor het donker geraken. Na enkele uren ontstaat er discussie tussen ons, Joaquim en de patattenboer. We krijgen veel bekijks omdat er bijna nooit vreemd bezoek komt in deze gehuchten. Er komt zelfs een politieman zich moeien. Uiteindelijk komen we pas in de namiddag aan in Mosteiros (beloofd was 1 uur rijden).

Daar vullen we onze maag met cachupa, een typische bonenschotel van Kaapverdië. We vinden een jongen op blote voeten die ons kan gidsen naar de Pico do Fogo. Er komen nog twee vrienden van hem mee die de rugzakken van mijn moeder en mijn zus willen dragen.

Het landschap wisselt. De eerste kilometers stappen we langs hutten waar we vrouwen met emmers op hun hoofd zien lopen en boeren op hun os, vervolgens passeren we koffie- en appelsienplantages, maar daarna komen we geen mensen meer tegen. We stappen door het bos in de vrije natuur. Het is een zware tocht. Ruim 4 uur loodrecht naar boven. Het is vochtig omdat we in de wolken zitten. We druppen van het zweet. Zonder hulp van onze amigos – de gidsen – zouden we nooit zo ver geraakt zijn.

Er is onderweg nog een jongen bijgekomen die telkens zegt: “Het is nog maar een halfuur.” Gelukkig kochten we nog twee liter water en plukken onze helpers groene appelsienen (ene valt erdoor uit een boom vele meters lager) die hemels smaken.

Op een bepaald moment wordt het te donker en besluiten we ter plekke in het bos te overnachten. We vinden het niet solidair om onze tent op te zetten omdat de andere jongens in de buitenlucht moeten overnachten. We leggen ons op de grond. De jongens kruipen onder de struiken. Het koelt al snel af en we kunnen geen slaap vatten door de koude. Mijn vader haalt het tentzeil boven. We kruipen dicht bij elkaar en bedekken ons met het zeil. Het is iets beter maar ik heb toch heel de nacht moeten rillen.

Tegen zessen staan we op. De jongens begeleiden ons nog naar het pad dat naar Chã das Caldeiras leidt en keren dan terug. Chã das Caldeiras is een plateau op 1700 meter hoogte, waarin enkele huizen staan aan de voet van de vulkaan. We ontmoeten al snel een brave ziel die ons aan brood, water en onderdak helpt. We zijn moe en uitgehongerd. Nooit zal ik vergeten hoe droog brood zo lekker kan smaken. Ik proef echt het zout in het brood. Daarna leggen we ons op een matje en tuimelen onmiddellijk in een diepe slaap. De mensen zijn hier heel gastvrij. We hebben hier een WC en water.


Chã das Caldeiras


Die middag eten we nog iets simpel (bruine bonen met rijst) en zetten dan onze tocht verder naar de top. Vanaf hier hebben we geen gids meer nodig omdat we recht door het lavaveld naar de top kunnen stappen. De vulkaan barstte laatst uit in 1995, drie jaar geleden. Zelfs zonder rugzak is het zeer lastig klimmen omdat we door verpulverd lavagesteente moeten, vergelijkbaar met stappen door mul zand. Voor elke twee stappen die je maakt zak je één stap naar beneden.

Gelukkig zijn we hier de enige, want bij het klimmen rollen er af en toe stenen naar beneden, die door hun toenemende snelheid veranderen in levensgevaarlijke projectielen. Ik heb er wel plezier aan om af en toe een steen naar beneden te laten rollen.

De top lijkt dichtbij maar dat bedriegt. Vanaf 100 meter voor de krater zien we slierten zwavelrook uit de grond komen. Niet echt een geur om in te ademen. Nog even doorzetten en we zijn er. Wanneer we de top bereikt hebben worden we beloond door een prachtig uitzicht over het eiland en de krater. Afdalen in de krater doen we niet. Te gevaarlijk.


Veel tijd om op de top te blijven hebben we niet omdat het weeral donker gaat worden. Ik, mijn vader en mijn zus zullen ons moeten haasten (mijn moeder was halverwege teruggekeerd wegens vermoeidheid).

Al snel blijkt afdalen een waanzinnige bezigheid te zijn. Bij het klimmen was de mulle ondergrond van het lavaveld een last, maar om af te dalen een groot voordeel. Je kan reusachtige sprongen maken zonder jezelf te bezeren omdat de schok goed wordt opgevangen. We lopen met hoge snelheid en maken al gauw sprongen van 5 à 6 meter. Ik maak zelfs probleemloos salto’s. Op een halfuurtje zijn we terug beneden en is het donker. Mijn moeder kon haar ogen niet geloven toen ze ons loodrecht de helling zag afstuiven. Na onze nieuwe sport ‘lava-ski’ zien we behoorlijk zwart.

’s Avonds krijgen we bij de mensen typische producten van hier: wijn (vinho tinto van de Chã das Caldeiras) en geitenkaas. Als dessert eten we een heerlijke cake. Die cake was zo lekker dat ik ze na enig aandringen bijna helemaal heb opgegeten.

Om vijf uur ’s morgens, midden in mijn slaap, komt een camion toeterend aan. Mijn ouders sliepen in de slaapkamer van Marino en z’n vrouw. We waren vrienden dus we mochten geven wat we wilden voor te eten en te slapen. Langs de andere kant van de berg zullen we met deze aluguer (groepstaxi) terug afdalen naar São Felipe. Onderweg stopt de camion en stappen er voortdurend mensen op. Het valt op dat Afrikanen soms hard ruiken. Ze hebben een sterke lichaamsgeur.

Aangekomen in São Felipe. We informeren naar de mogelijkheden om met de boot te varen. We kunnen met de boot via Brava naar São Tiago varen. Om 12 uur moeten we in de haven gaan bevestigen dat we meegaan met de boot. Zoals meestal is er weeral verandering in het spel en vertrekt de boot om 18.00 uur in plaats van 14.00 uur en stopt de boot niet in Brava. We zullen rond 3 uur ’s nachts aankomen.

Ondertussen hangen we nog wat rond in het stadje en doen we heel de tijd dezelfde straten. Het strand hebben we al gezien: zwart zand en veel stenen. Het heeft toch wel iets. In de namiddag komen we die gast tegen die ons naar Mosteiros moest brengen. Hij zegt dat hij bijna al de patatten heeft verkocht en om 21.00 uur pas thuis was (rond 19.00 uur is het donker).

Hij had enige wroeging en wou het goedmaken. Hij belooft ons ’s avonds met zijn pick-up naar de haven te voeren.

Wanneer we ’s avonds in de haven aankomen is de boot er al. Hij ligt wel een eindje verderop in het water. Voor de kade ligt een half gezonken schip dat de doorgang voor andere boten naar de kade verhindert. Hierdoor moet al het laden en lossen met een roeibootje gebeuren.


Situatie in de haven

Na een tijdje mogen we als eerste met het roeibootje mee. De boot heet “Furna”. Wanneer we aan boord klimmen liggen er nog veel goederen die gelost moeten worden. Omdat we eerst zijn kunnen we een goede plaats zoeken. Bijna alle zitplaatsen bevinden zich in het benedendek. Daar zijn zetels, maar in deze gesloten ruimte ruikt het erg hard naar overgeefsel. In de WC ligt een laag van 5 cm kots. Dat voorspelt niet veel goeds.

Op het dek bevindt zich een halfopen tussenverdiep. Onder de banken ligt een soort schop vol kots. In deze ruimte hebben we wel frisse lucht en kunnen we naar buiten kijken dus zetten we ons hier. Ondertussen duurt het laden en lossen voort. Goederen gaan er af, mensen komen er bij.

Een zak met koekjes die aan de kraan hangt scheurt open. Iedereen grabbelt koekjes. Een groot deel van de koekjes valt in zee. Ik kan ook een fles water bemachtigen die uit een kartonnen doos valt.

Het is rumoerig. Sommigen ruziën omdat het niet vooruit gaat. Touwen springen constant los. Anderen lachen precies of het kan hun niet schelen of we pas morgenvroeg vertrekken. Tussen ons wordt de ruimte gevuld met zakken, dozen met kakelende kippen en mensen. Op de grond worden doekjes gelegd om op te liggen. De allerkleinsten kunnen onder de bankjes gaan liggen. Elke oppervlakte wordt benut.


Onze cabine op de Furna

De grond is hier vuil. Er liggen platgetrapte bananen, meel en bloem, autobanden en opgedroogd braaksel met vliegen die er in zijn blijven plakken. Ik denk niet dat ik ga kotsen maar ik heb veel te veel koekjes gegeten.

De haak van de kraan zwiept in het rond, bijna tegen mijn kop. De laatste mensen stappen op en de laatste goederen worden ingeladen: ongeveer 100 emmers in elkaar. Het gat van de opslagruimte is te klein. Oplossing: de emmers worden er in geshot.

Er is ambras voor goede plaatsen. Het is donker. Om sneller te gaan worden de allerlaatste goederen gewoon op een hoop gegooid. Zoals altijd vertrekt de boot veel later dan 18.00 uur. Kindjes beginnen te wenen.

In open zee begint de boot steeds harder te schommelen. Rond middernacht breekt een hevige storm los. We zitten knus bij elkaar, maar we vragen ons af of we niet gaan kapseizen. Het water spettert overal rond. De “Furna” gaat naar alle kanten op en neer. De boot lijkt wel stuurloos in de golven van 6 meter hoog. Iedereen houdt zich goed vast aan de bank of iets stevigs. De meeste mensen worden zeeziek.

Wanneer ik even uit onze cabine ga zie ik op het bovendek een donkere schim met een zwarte regenjas die zich vast houdt aan de reling. Een beeld dat ik nooit ga vergeten. Terwijl iedereen laag bij de grond blijft, staat hij bovenaan en trotseert de wind, het water en de wilde bewegingen van het schip. Een echte zeeman.

We komen om 05.00 uur aan. Er kwam veel water op het dek. Een zeeman zegt dat het nog redelijk rustig was deze keer. Niemand van ons heeft moeten overgeven, maar we hebben niet kunnen slapen. Rondom ons werden er liters gekotst. Ik denk dat er velen gezworen hebben nooit meer één voet op een boot te zetten.

Nu stappen we naar het centrum van Praia, waar we nog wachten op een pleintje tot pension Anjos open gaat. Een koude douche doet ons goed. Daarna gaan we naar de bank, want we hadden geen rotte frank meer. Vervolgens nemen we de aluguer om 15 km verder naar het strand van Cidade Velha te gaan.


São Tiago

Cidade Velha was de eerste Europese koloniale nederzetting in de tropen en de voormalige hoofdstad van Kaapverdië. Hier zijn de eerste Kaapverdianen geboren. Dit was een belangrijke haven voor slavenhandel van Guinea-Bissau en Sierra Leone naar Brazilië en de Caraïben. Vasco Da Gama (in 1497) en Columbus (in 1498) stopten hier tijdens hun scheepvaartexpedities. Vroeger noemde de stad Ribeira Grande, maar om verwarring te vermijden met Ribeira Grande op een ander eiland heeft men de naam veranderd naar Cidade Velha, wat in het Portugees ‘oude stad’ betekent.


Stenen huisje in Cidade Velha

Die avond drinken we in een cafeetje Ceris, het bier van Praia. Op de achtergrond wordt er funana gedraaid, Kaapverdische dans/muziek die ontstaan is op São Tiago.  In haar meest traditionele vorm wordt de funana gespeeld met een accordeon en een ferrinho.

Een ferrinho wordt bespeeld door met een mes over een licht geribbelde ijzeren staaf te schrapen. De speler houdt de staaf verticaal, met de onderkant in zijn handpalm terwijl de bovenkant van de staaf tegen zijn schouder leunt. In de andere hand houdt de speler een metalen object vast dat hij op en neer tegen de staaf scheert. Dit maakt een metalig schraapgeluid.

In moderne vormen van funana gebruikt men vaak elektrische gitaren en een synthesizer. Om de funana te kunnen dansen moet je een goede feeling hebben in de heupen. Als je het ritme van deze opwekkende muziek wil voelen, klik dan op deze link. En in dit clipje zie je iemand op een ferrinho spelen.

De volgende dag vliegen we met een klein vliegtuigje naar Santo Antão.

Santo Antão is met haar ruige bergen, groene valleien en diepe canyons het meest spectaculaire eiland van het archipel. De noordoostkant van het eiland is zeer groen en vruchtbaar, de zuidwestkant bestaat daarentegen uit droge rotsen. De meeste mensen wonen in het noorden en leven van landbouw en visvangst. Belangrijke landbouwproducten zijn suikerriet, yam, maniok, koffie, kokosnoten, bananen, papaja’s, mango's en maïs. Van suikerriet wordt grogue gemaakt, een soort rum.


Het is wel heel erg krap landen op de korte landingsbaan van Ponto do Sol, die langs drie kanten omringd wordt door de zee (kijk maar eens op de satellietfoto van Google). Als piloot is het avontuurlijk vliegen tussen de Kaapverdische Eilanden. Vergeet douane en administratie. Hier neem je de bagage uit het vliegtuig en stap je het eiland op.


Ponto do Sol

In het vissershaventje van Ponto do Sol staan roeibootjes met kleurige strepen. Grote bedrijvigheid: overal op de straatstenen snijden ze vis open en halen de ingewanden er uit. Gekuiste vis gooien ze in plastieken teilen overgoten met zeewater. Er ligt ook een grote bloedende haai die nog leeft: eerst snijden ze de vinnen en de staart er af, dan de vis doormidden. Op de trapjes van een deur zit een oude violist muziek te spelen.

Ons plan is om onze tent in de kraterkom van de Pico da Cruz te zetten, een berg van 1585 meter hoog. We organiseren vervoer en rijden via een slecht wegdek de bergen in. Onderweg zien we hoe handarbeiders langs de steile berghellingen de weg nog aan het bouwen zijn. Steen per steen worden stukken opgehoogd, een monnikenwerk.

We maken een kleine omweg om indrukwekkende terrassen te bezichtigen. Meestal zijn terrassen groen maar degene die we hier zien zijn erg droog. Toch knap hoe de mens de natuur cultiveert.


Terrasbouw op Santo Antão

We zetten onze tent op een groene plek tussen de bomen in de Cova (kraterkom). Geen mens hier te bespeuren. ‘s Avonds eten we brood, vispastei en bananenchips. Mijn ouders drinken een fles rosé. Op de achtergrond klinkt het geluid van duizenden krekels.


De kraterkom waarin we slapen

‘s Morgens worden we wakker in de wolken. Er was ons verteld dat er vanuit de Cova een mooi pad loopt naar Paúl, een dorpje aan de kust. Jammer genoeg kunnen we de eerste uren van de afdaling niets zien door de mist. Het is een lange weg, 8 uur wandelen, door een prachtige groene vallei.


Het pad van de Cova naar Paúl

Onderweg zien we suikerriet en een stenen hutje waaruit rook komt. Hier wordt grogue gestookt. Caramba! Dat is straf spul, echt vuurwater. Het brandt in mijn keel. Je kan er alleen maar kleine slokjes van nemen.

We komen aan in Paúl. De tent zetten blijkt moeilijk dus we slapen in pension Vale Do Paúl. Je raakt het gewend maar feitelijk is alles hier armzalig. Bij aankomst zat de verantwoordelijke mevrouw met vuile voeten en pekzwarte benen op de onderste tree van het huis. Vanuit onze kamer kijken we recht uit op de golvende zee.


Paúl

We gaan om 21.00 uur slapen en worden vroeg wakker door een blaffende hond, kakelende kip en een rochelende buur. Vandaag rijden we met de aluguer naar Ribeira Grande. Niet bijster veel te beleven maar wel enkele fraaie oude winkels met houten vitrinekasten, toog met grote weegschaal en weinig waren.


Ribeira Grande

In veel winkels kan je trouwens meer drank dan voedsel krijgen. Overal vind je dezelfde bordjes en opschriften terug:

PROIBIDA A VENDA A OFERTA O FORNECIMENTO E/OU CONSUMO DE BEBIDAS ALCOOLICAS A MENORES DE 18 ANOS

In de late namiddag bezoeken we nog de vuurtoren nabij Janela. In de buurt van Janela ligt een rots met mysterieuze inscripties, vermoedelijk aangebracht door een 15e eeuwse Portugese ontdekkingsreiziger. We slapen nog één nacht in hetzelfde pension.

De volgende morgen gaan we naar Porto Novo om van daaruit de boot naar Mindelo op São Vicente te nemen. De Porto Novo ligt in het droge rotsachtige gedeelte van het eiland. Omdat we nog even moeten wachten op de boot is er tijd om te zwemmen. Op de kade staat een container waardoor je van 5 meter naar beneden kan duiken. Heerlijk! Wanneer ik via de rotsen uit het water klim trap ik op een zee-egel. Het duurt enkele weken vooraleer die stekels er uit zweren.


Er staat een man die zijn hand verwond heeft in een machine. Omdat er hier geen ziekenhuis is moet hij met de boot naar Mindelo. Voorlopig houdt hij het vol met een windel rond zijn hand die al zo doorweekt is dat hij een bekertje nodig heeft om het druppelende bloed op te vangen.


De boot vertrekt om 17.00 uur, om 18.30 uur komen we aan. São Vicente is een tamelijk dor eiland. Meer dan 90 % van de bevolking op dit eiland woont in Mindelo. Deze stad heeft circa 68 000 inwoners (census 2000) en is de tweede grootste stad van Kaapverdië.

In Mindelo ligt een belangrijke diepzeehaven, Porto Grande. Deze is verbonden aan de baai van Mindelo, een ondergelopen vulkaankrater. Lange tijd was Mindelo was een belangrijke tussenstop voor stoomboten omdat er steenkool lag opgeslagen. Vandaag is Porto Grande de grootste haven van Cabo Verde. Mede dankzij haar havengeschiedenis ontwikkelde Mindelo zich tot het culturele centrum van Kaapverdië, voornamelijk op vlak van muziek en literatuur.

Mindelo is de geboortestad van bekende zangers zoals Cesária Évora en Tito Paris, zij zingen morna en coladeira, Kaapverdische folkmuziek.

Morna is ontstaan op Boavista. Het woord zou komen van 'to mourn' of rouwen. Trage, weemoedige nummers dus. De morna vertegenwoordigt de ziel van veel Kaapverdianen. Het vertaalt het dubbele gevoel waarmee veel Kaapverdianen geboren worden. Wanneer het grootse deel van je volk in het buitenland woont kun je niet anders dan verlangen koesteren.

Coladeira is verwant aan de morna, maar veel vrolijker en sneller van ritme. Eerder dansmuziek. Bekijk deze clip.


Mindelo

Mindelo is een sfeervolle oude stad: mooie winkels, oude auto’s, kiosken op pleinen, koloniale architectuur en cafés met livemuziek. We slapen in pension Chave d’Ouro. We hebben een art deco kamer, met hoge plafonds en zacht mosterdgele muren…. naar ons goesting. Hoe dan ook, onze kakkerlakvriendjes staan weeral paraat om plots voorbij te stuiven. De volgende morgen zegt mijn vader dat hij er ’s nachts een over zijn rug voelde kruipen.

Die dag laat ik mijn haar bij Monte Clara knippen voor 300 escudos (2,7 euro). Een populaire snit in Kaapverdië is een geschoren hoofd met één lijntje extra weggeschoren, vertrekkende vanuit de hoek van het voorhoofd, ongeveer 7 cm een naar achter. Aangezien ik dit nog nergens anders heb gezien zal ik het de ‘Coupe Cabo Verde’ noemen.


De Coupe Cabo Verde

De volgende dag nemen we de ijzeren vogel naar Sal, om de laatste vakantiedagen door te brengen. De belangrijkste dorpjes zijn Espargos en Santa Maria. De bezienswaardigheden van Sal bezoek je op halve een dag: Buracona (een rotsachtige baai met natuurlijke zwembaden) en de zoutmijn. Via een ondergrondse tunnel loopt het zeewater naar de zoutmijn. Het zout kristalliseert, wordt opgeschept, gemalen en in zakken gestoken. In de namiddag liggen we op het strand en huur ik een bodysurfplank.


Zoutwinning op Sal

Dit was ongetwijfeld de mooiste reis die we tot nu toe gemaakt hebben. We hebben afgezien door ontbering (honger, dorst, geen warm water, koude nachten), maar daar kunnen we achteraf alleen maar van genieten. Gedurende onze reis zijn we geen andere toeristen tegen gekomen, buiten enkele op Sal want daar stond al één hotel. We hebben een cultuur kunnen ontdekken die nog heel oorspronkelijk is gebleven. Culturele eigenheid is iets waardevol.

Wat is culturele eigenheid eigenlijk? Dat is niet zo gemakkelijk te omschrijven. Het is de eigen manier waarop een cultuur naar oplossingen zoekt. Culturele eigenheid impliceert authenticiteit. Authenticiteit betekent: gelijk aan zichzelf. Of anders gezegd: integer met wat je wil zijn. Het is zoals het is, het is niet naar iets gemaakt, het is uit zichzelf gegroeid. Elementen die een zekere duurzaamheid hebben binnen een gemeenschap kunnen we eigen aan die cultuur noemen. Wat je ziet, is de verlenging van een cultuur die nog bestaat, waarbij niet gezocht werd naar trends of mode, maar naar zichzelf. Jammer genoeg gaat authenticiteit verloren door toerisme, massamedia en kapitalisme.

maandag 16 mei 2011

Met de rugzak door Thailand en Laos

Met de rugzak trokken we naar het noorden van Thailand en drongen de jungle van Laos binnen, waar guerrillatroepen verborgen opiumvelden bewaken. Dit zijn de regio’s die het meest ongerept zijn gebleven. Het toerisme in Thailand bevindt zich voornamelijk in het zuiden. 

Cultuurverschillen met het Westen

In Thailand zullen we ons aan een aantal mentaliteitsvoorschriften moeten houden. Zo mag je nooit de zool van je schoenen tonen, dat is zeer onbeleefd. Kinderhoofdjes mag je niet met de hand aanraken. Je moet steeds kalm blijven, vriendelijk glimlachen, niet kwaad worden en je stem niet verheffen. Als je iemand om een gunst vraagt moet je je steeds onderdanig gedragen. Soms verwacht men zelfs dat je je echt kleiner maakt door je rug te krommen. De mensen zijn altijd heel vriendelijk, maar achter dat masker schuilt soms een hard persoon dat niet van zijn standpunt zal afwijken.


Eenmaal aangekomen in Bangkok, een megacity vol stinkende tuktuks, zullen we onverwijld de trein landinwaarts nemen. We gaan via Ayutthaya en Chiang Mai naar het noorden, waar de alom bekende Gouden Driehoek ligt. Van daaruit gaan we de Mekong afvaren tot Luang Prabang en via Vientiane terugkeren naar Thailand. Bangkok zullen we voor het laatste houden.


Ayutthaya

In Ayutthaya moeten we vanaf het treinstation met een kleine prauw de rivier over. Ayutthaya was de vroegere hoofdstad van Thailand, gesticht in 1350. Drieëndertig koningen hebben er geheerst. Deze stad staat vol tempels en paleizen en ligt in een groen, jungle-achtig gebied.

Ik raad aan om in Ayutthaya een fiets te huren om de stad te verkennen. Pas wel op, in Thailand rijdt men links.


Het regenseizoen in Thailand loopt van mei tot oktober. Bij helder weer komt er plots een donkere wolk boven je hoofd hangen en dan valt het water in bakken naar beneden. Onweders zijn meestal kort en hevig. 


De hele stad is omringd door rivieren, zo moeten we af en toe de overzetboot nemen. We zagen olifanten en Boeddhabeelden van 20 meter hoog. 

Exotisch eten

Het eten is hier heel bizar, het kan er smakelijk uit zien maar ook wel eens heel vreemd. Meestal sterk gekruid en heel kleurig. Rijst is essentieel om de sterke smaken te neutraliseren. Als je sticky rice vraagt krijg je de rijst die samen plakt in een bolletje. Zo’n bolletje rijst kan je als het ware samenpersen tot een coherent geheel. Als je het dan met grote kracht tegen de muur smijt blijft het waarschijnlijk plakken. De Thaise mensen eten hier de hele dag door. Overal zie je kraampjes en ruik je gekookte rijst en pikante sausjes.




Chang Mai

Na twee dagen Ayutthaya nemen we de nachttrein naar Chiang Mai. Daar vinden we een guest house waar geen kakkerlakken rondlopen. Wel hagedisjes, maar dat is goed, want die eten de vliegjes op.

Chiang mai is een grote stad, veel drukker en minder mooi dan Ayutthaya. Ook hier rijden we met gehuurde fietsen rond, maar het is onveilig door de honderden tuktuks en brommertjes. We bezoeken tempels en marktjes. 

’s Avonds gaan we iets drinken in het Red Light District, na een bezoek aan de avondmarkt. In deze cafeetjes werken veel jonge Thaise meisjes (soms 13-14 jaar). Ze lokken mannen met hun gekir en gelach. Soms zie je wel eens jonge gasten maar ze moeten toch vooral vieze oude mannen plezieren.


Mae Sai

Vanuit Chang Mai gaan we verder met een busje naar Mae Sai, het meest noordelijke punt van Thailand en een klassieke grenspost met een brug over de Mae Kok rivier naar de in Myanmar gelegen stad Tha Ki Lek. De grens is gesloten. Mae Sai is een handelsplaats voor producten uit Myanmar. 



In Mae Sai worden o.a. lakwerk, edelstenen en jade uit Myanmar verhandeld.

Gouden driehoek

Na het middageten rijden we door naar de Gouden Driehoek. Hier komen Myanmar, Thailand en Laos samen. Vroeger werd hier goud voor opium verhandeld. Ondanks strenge maatregelen worden hier nog steeds drugs verhandeld. De chauffeur vertelt ons dat er onlangs iemand betrapt werd op drugssmokkel en de doodstraf kreeg. 


De Gouden Driehoek, het drielandenpunt.

Mekong rivier

Niet ver daarvan staat de ‘Gateway to Indo-China’. De 4800 meter lange Mekong rivier loopt door China, Myanmar, Laos, Thailand, Cambodja en Vietnam. Het regent pijpenstelen. Een prauw, die vol water druppelt, moet ons naar de overkant in Laos brengen.

Hier zal ons grootste avontuur beginnen. Laos is een dunbevolkt land. Er zijn bijna geen wegen, de enige weg door de ondoordringbare jungle is de Mekong rivier. In deze rivier zouden de ‘Queen of Nagas’ zwemmen; de drakenvissen waarmee vele tempels versierd zijn. Rond de ‘Queen of Nagas’ bestaat een mythe die vergelijkbaar is met de Yeti of het monster van Loch Ness. 


De Mekong is een van de belangrijkste rivieren in Azië.


Amerikaanse soldaten houden een ‘Queen of Nagas’ vast. De echtheid van deze foto is moeilijk te controleren.

De Mekong is allesbehalve veilig. De bruine rivier heeft veel draaikolken en sterke stromingen. Er gaan vele verhalen over mensen die in het water vielen en niet meer terugkwamen. Zo was er een vrouw op het dak van een boot geklommen om een foto te nemen van het prachtige berglandschap. Door een plotse schok viel ze in het water. Na een paar minuten merkte haar vriend het op. De boot voer terug maar ze was al verdronken.

Er zijn 2 mogelijkheden om in Luang Prabang te geraken: met de slowboat of de speedboat. Met een speedboat ga je sneller, maar je betaalt veel meer. Bovendien word je kletsnat en hoor je voortdurend een zwaar motorgeluid. Onze slowboat zal twee dagen door de jungle varen. 


De slowboat

We zouden om 11 uur ’s morgens vertrekken, maar er blijven maar mensen instappen. Het giet van de regen en het wordt al snel een slijkboel. Uiteindelijk zit de boot stampvol en beginnen we te varen richting Pak Bang, een klein dorpje in het oerwoud waar we de eerste nacht zullen doorbrengen. 

Al snel gaat het verhaal de ronde dat er de vorige nacht 10 mensen op de boot hebben moeten slapen, omdat er meer toeristen zijn dan kamers. Wanneer we aankomen in Pak Bang is er een stormloop. Sommige mensen springen al naar de kant voordat de boot is aangemeerd. Iedere groep heeft iemand voorop gestuurd om alvast een kamer te huren. We slapen in een echte bamboehut met muskietennet over de bedden.

Om 23 uur valt de elektriciteit uit omdat in elke kamer van het guest house (in totaal 6 kamers) de waaier opstond. Het giet heel de nacht door. Er komt zelfs een kleine modderstroom in onze kamer van de heuvel waartegen onze hut gebouwd is. Gelukkig staat mijn rugzak op een stoel. Het toilet is aan de overkant van de straat. We moeten ons hier douchen met regenwater. Toch een van de nachten waar ik de leukste herinneringen aan zal overhouden.

De volgende dag is het beter weer. We zien prachtige groene heuvels, landschappen als Chinese aquarellen. 


Luang Prabang


Luang Prabang

In de namiddag komen we aan in Luang Prabang. Het is er schitterend. We slapen in Phousi Guest House (spreek uit als pussy), genoemd naar de groene berg Phousi Mountain die het beeld van Luang Prabang overheerst.

Die avond ga ik en mijn zus iets drinken met enkele Thaise meisjes die we op de boot hebben leren kennen. Ze zeggen dat we bier drinken alsof we ‘dorstig’ zijn, maar we drinken helemaal niet veel naar westerse maatstaven. Zelf zijn ze na één pintje al beneveld. Het cliché dat je een Aziaat makkelijk onder tafel drinkt klopt hier.



De volgende dag klimmen we via vele trappen de berg op naar de heilige tempel, en genieten van het magnifieke uitzicht. Sommige trappen zijn versierd met de ‘Queens of Nagas’, de legendarische drakenvissen.


In de namiddag slenteren we door centrum van Luang Prabang. Plots springt er een aapje naar mijn broer zijn gezicht. De ketting was net lang genoeg zodat het aapje hem kon krassen op zijn neus. 
















Voor het slapen ga ik met mijn zus nog een wandeling maken. Wanneer we in het duister op een bankje zitten komen er twee Laotianen bij ons staan om een joint te rollen. Ze vragen ons of we wat opium willen kopen. Een van de gasten haalt een bruin plakje tevoorschijn. 


Na een paar dagen in dit groene oord gaan we naar de hoofdstad van Laos, Vientiane. Dat Aziaten gemiddeld kleiner zijn dan Europeanen ondervind ik door de beenruimte in de bus. Mijn knieën drukken in de zetel voor mij. De benen strekken is onmogelijk.

De buschauffeur rijdt zo snel door de scherpe bochten en over de hobbelige zandwegen dat iedereen moet kotsen. We hadden gelukkig geen ontbijt genomen. Het eerste deel van de rit rijden we door een vrij oud gebergte, afgeronde bergen, overal oerwoud. Hier en daar zien we authentieke huisjes, meestal op palen en met een bamboedak.


Het tweede deel van de rit is vlakker. Hier zien we groene rijstvelden waar boeren in traditionele kleren en met kegelvormige hoeden op werken. 

Vientiane

Vientiane is niet erg indrukwekkend voor een hoofdstad. Deze stad ligt ook aan de Mekong rivier.

We hebben geluk. Vandaag zijn het Boeddhafeesten (begin van de vasten). Iedereen offert snoep of geld zodat alle monniken er een zak vol van hebben. Ook hier bezoeken we vele tempels. Die tempelbezoeken vormen een rode draad in de hele reis. 

De volgende dag gaan we de grens terug over naar Thailand. Dat gaat hier via een brug over de Mekong. Dat corruptie welig tiert, manifesteert zich voornamelijk aan grensposten.

De douaniers verzinnen altijd een reden om fooi te verdienen. Vorige keer was het omdat het weekend was. Deze keer moeten we meer betalen omdat het na 16 uur is. We stonden echter al in de rij om 15.50 uur met maar één persoon voor ons, maar de grenswachter werkte zo traag dat we pas om 16.05 aan de beurt kwamen. Er ontstaat een discussie tussen mijn vader en de douanier. Het probleem is dat je moeilijk kan onderhandelen, als ze willen laten ze je gewoon niet door.

Nakhon Ratchasima

Vanuit Kong Nang, de eerste stad over de grens nemen we de bus naar Nakhon Ratchasima. Nakhon Ratchasima is een echte stinkstad. Door de hitte overheerst de geur van uitlaatgassen. Je kan er gewoon niet ademen, zeker niet waar al de ronkende bussen staan. Vele mensen dragen een maskertje. Hier word je niet oud.

Phi mai

Na een nacht in een kakkerlakkenkot te slapen vluchten we uit deze stad en nemen we de bus naar Phi Mai. Daar bezoeken we een Jungle Book-achtige tempel. 


Omdat Phi Mai aangenaam en rustig is blijven we hier slapen. Op een markt zien we ratten op een stokje, geroosterde kakkerlakken, maden en sprinkhanen. Allemaal delicatessen. Ik vraag of ik eens een sprinkhaan mag proeven. Net voor ik de kleine reus in mijn mond wil steken houdt de man me tegen. Hij breekt de twee achterste springpoten eraf. Daar zitten weerhaakjes aan. De sprinkhaan is krokant en smaakt naar nootjes.

Terug naar Bangkok

We zitten nu op de bus naar Bangkok. Er staat een zeer flauwe Aziatische film op. De mensen van hier vinden het precies wel grappig. Ze kunnen goed lachen met kinderlijke slapstick humor. Daarna volgt een Amerikaanse film waarin stukken gecensureerd zijn. Als er bloot in de film komt valt het beeld even weg. 

Tot nu toe waren de tempels een plaats waar we tot rust konden komen. Dit is in Bangkok niet meer waar. Het wemelt hier van de toeristen. De prijzen liggen hier ook veel hoger.

Het tempelcomplex ‘Royal Palace’ is hier veel groter en glamoureuzer (overal met goud versierd), maar daarom niet mooier dan de vorige. 


Royal Palace

In de namiddag willen we naar de wijk gaan waar de nieuwe shoppingcentra zijn. Een tuktuk taxi biedt ons een rit aan voor 15 bath, een beetje verdacht. We proberen het toch. Als we merken dat hij niet het juiste traject volgt en richting buitenstad rijdt willen we uitstappen. Hij wil echter niet stoppen, hij zegt dat hij een kortere weg neemt. Dankzij de verkeersdrukte is hij verplicht om te stoppen. Van deze gelegenheid maken we gebruik om uit te stappen. De man wordt agressief. We geven hem 15 bath. Ik denk dat we net ontsnapt zijn een overval. 


De winkelbuurt is heel luxueus. Het is de chique coté van Bangkok. De shoppingcentra liggen in hoge buildings. Qua architectuur is het hier veel moderner dan andere stadsgedeeltes. 

Het stikt hier van de mensen, een mierennest lijkt het wel. Na vier uur wandelen zijn we het dan ook kotsbeu, we keren terug met de skytrain.


Achteraf in ons guest house aangekomen wordt alles duidelijk. Het bordje dat er hangt beschrijft volledig de situatie die we voorheen hadden meegemaakt.

NEW GUESTS BEWARE

BEWARE OF WELL DRESSED PEOPLE AROUND KAOSAN OR GRAND PALACE, AT EVERY TEMPLE WHO WANT TO SPEAK WITH YOU. THEY WILL ORGANISE GEM FACTORY CHEAP TUK TUK FOR TOUR AROUND TOWN FOR 10-20 BATH AND THEN TO SELL GEM AND DIAMOND SHOPS. DON’T GO! BEWARE! THEY ARE GANGSTER!

Waarschijnlijk word je dan in een winkel met nepsieraden geloodst en word je gedwongen om voor veel geld aan te kopen.

’s Avonds trekken we er op uit om de bekende wijk Pat Pong te bezoeken. Pat Pong is het centrum van de seksindustrie in Bangkok. In deze wijk vol bars kunnen ook gays hun gading vinden. Ze delen hier zelfs de ‘gay guide’ uit van Thailand.

We stappen een bar binnen om eens te zien wat het is. ’t Is een tweederangsbar. De meisjes kunnen niet dansen en hebben geen mooi figuur. Een paar degoutante truckjes kunnen ze wel (pingpong balletjes uit hun vagina afschieten e.d.). Ook met het bier worden we in het zak gezet. Eerst proberen de bazen ons een te hoge rekening aan te smeren, dan blijkt het bier ook nog eens slecht te smaken. Ze hadden de bierflesjes geopend opgediend. Waarschijnlijk gieten ze hier de restjes bijeen. 

Voor ons zitten twee oude blanke venten. Ze betalen om elk twee Thaise meisjes mee te nemen naar hun hotel. Pat Pong is de plaats vooral toeristen hun obscene seksgedachten kunnen waarmaken. Opmerkelijk is dat er hier veel omgetoverde mannen in bars dansen. Ladyboys of womanboys noemen ze dat hier. 


Ze zijn niet allemaal even goed omgebouwd, maar sommige ladyboys zien er wel als echte vrouwen uit.

Het is al laat. We zijn gedwongen een taxi terug te nemen naar ons guest house. De taxichauffeur lijkt op het eerste zicht sympathiek, maar al snel blijkt ook hij een profiteur te zijn. Hij doet alsof hij geen Engels verstaat en rijdt plots volledig de verkeerde richting uit, alsof hij de weg niet kent in Bangkok, waardoor we veel meer moeten betalen.

Bangkok heeft duidelijk twee kanten. Enerzijds een fascinerende stad waar veel te ontdekken valt, anderzijds een oord van liegen en bedriegen. Enerzijds wordt seks gecensureerd in films, anderzijds worden talloze kindjes verkocht aan de prostitutie, genoodzaakt door armoede.


De volgende dag maken we een boottocht door de waterwegen of 'Klongs', bekend van de drijvende markten. Langs het water staan houten huisjes op rotte palen. De huisjes zelf zijn ook al niet meer in goede staat. 

De mensen leven hier in erbarmelijke omstandigheden. De kinderen spelen in water waarin veel rommel drijft en waar de riolering in uitmondt. 


In de namiddag bezoeken we het grootschalige Chinatown. Hier kan je heel de dag door diverse hapjes op straat eten en er zijn veel smalle steegjes waar levende vissen en andere onaantrekkelijke zee-creaturen uit emmers water springen.

’s Avonds halen we flessen Singha bier in de 7-eleven shop en bekijken we de nationale sport van het land: Muay Thai. Getalenteerde kinderen krijgen van jongs af aan een Spartaanse training in Thaiboks. Als de Thai groter van gestalte waren zou de wereldkampioen K-1 waarschijnlijk een Thai zijn.


Koh Chang

De laatste dagen zullen we als gewone strandvakantie doorbrengen op het eiland Koh Chang. We slapen in een huisje op het strand met zicht op zee. ’s Avonds drinken we verse kokosmelk aan het kampvuur met de Thai.



Na een wandeltocht door een tropisch woud komen we bij een waterval. Het is een paradijselijk plekje, overal groen, rotsen en helder water waar veel vissen in rondzwemmen. 


Vrijgezellen hoeven in Thailand niet alleen rond te reizen. Je kan hier een Thais meisje of een jongen huren voor een week of meer. Zo zagen we op de boot van Koh Chang naar het vasteland twee nogal zwaar gebruinde mannen, tegen de 50 met een roodverbrande huid. Beide hadden een Thaise vrouw aan hun zijde, duidelijk gehuurd. Ze waren heel de boottrip vuile moppen aan het maken.

Ik heb nog nooit op drie weken zoveel onbekende, nieuwe dingen gegeten. Dikwijls eet je een stuk waarvan je niet weet waarvan het afkomstig is. Deze reis heeft me ook het verschil tussen de Westerse en Aziatische mentaliteit duidelijk gemaakt. Aziaten zijn ingetogen en bedeesd. Het was een aanvullende levenservaring. Nu maar hopen dat er thuis geen vette kakkerlak uit mijn rugzak spurt om zich te nestelen en vermenigvuldigen.