zaterdag 22 oktober 2011

Wandelen op Gran Canaria: Playa de Güigüi

“Het is niet de moeite, er zijn veel mooiere stranden aan de zuid- en de westkust die veel gemakkelijker te bereiken zijn,” zegt een betweterige dame van de toeristische dienst.

“Wat vind jij dan wel een mooi strand?” vraag ik. “Playa de Amadores,” antwoordt ze. Playa de Amadores is een breed goudgeel zandstrand met honderden zonnestoelen en jetski’s.

Het feit dat Playa de Güigüi alleen bereikbaar is via een wandeling van twee uur door de bergen intrigeert me. In Güigüi ben je afgesloten van de buitenwereld, er zijn geen winkels en er is geen GSM-bereik. De vrouw adviseert me om genoeg water mee te nemen en niet te wandelen als het regent, omdat er dan water over de bergpaden stroomt.

De vrouw toont me op de kaart hoe je er moet geraken. Op de weg van Mogán naar Aldea de San Nicolas ligt een afslag naar Tasártico. Eenmaal in Tasártico moet je nog een klein stuk doorrijden op een weg met kleine steentjes. Naast de overdekte tomatenplantage staat een pijl: Güigüi 17 km.

Zeventien kilometer wandelen op twee uur? Dat lijkt me straf. Waarschijnlijk staat er 17 km om te voorkomen dat mensen te laat aan deze tocht beginnen en dan in het donker moeten terugkeren. We vertrekken pas om één uur 's middags, dat zal nipt worden. Na drie kwartier klimmen op een aardig tempo staan we al aan de top van de kloof, vanwaar we de zee in de verte kunnen zien.


Top van de kloof, 2/5 van het traject

Van hieruit is het nog een eind. We zijn duidelijk nog niet in de helft. We ontmoeten hier twee uitgeputte vrouwen. Ze zien het niet meer zitten om de kloof nog af te dalen en dezelfde weg terug te nemen voor het donker is.

Verderop ontmoeten we een groep Fransen die ook terugkeren alvorens hun eindbestemming bereikt te hebben. In het donker over dit pad terug wandelen is te gevaarlijk.

Na een uur afdalen door het mooie berglandschap komen we bij een zelfgemaakt stenen huisje. Hier wonen mensen! Na enkele keren roepen komt er een man naar buiten, Antonio. Hij ziet er uit als een aangespoelde piraat: een fel gebruind bovenlichaam, kaal, oorbellen, een korte broek en een halsband met schelpen.


Het huisje van Antonio, gebouwd door zijn vader

Als je hier woont ben je een outcast. Hij heeft een zelfgemaakte broodoven en in zijn tuin staan tomaten, mango’s, papaja’s, appelsienen, etc. Iets verderop ligt een bron met drinkbaar water uit de bergen. Vis zit er genoeg in de zee. Luxueus is het niet maar wel genoeg om te overleven.

Antonio is hier geboren en woont hier met vier andere mensen. We hebben het geluk hem te ontmoeten want hij stelt ons voor om ‘s avonds met zijn boot mee te varen naar Playa del Asno, en van daaruit is het slechts enkele kilometers naar de plek waar de auto staat.

Wanneer we verder afdalen komen we bij het strand. Het strand lijkt op een piratenbaai uit de films. Alleen bij laagtij kan je verder stappen naar een ander strand dat er naast ligt. Dat strand is nog veel mooier. Jammer genoeg liggen er tussen de rotsen plastieken zakken met afval. In de zomer komen hier studenten feesten en af en toe komen er hippies kamperen op het strand.


Hier kom je uit na de afdaling. Rechtsboven op de rots staat een ruïne 


Alleen als het eb is kan je verder stappen naar het tweede strand

Indien mogelijk zou ik hier zeker een nacht gekampeerd hebben op het strand. Het water is hier helderblauw doorzichtig, ’s avonds gaat de zon onder op zee (westkant van het eiland) en omdat het strand omgeven is door indrukwekkende vulkanische bergen heb je echt het gevoel dat je zoals Robinson Crusoe op een onbewoond eiland zit. Deze plek is ideaal om te genieten van de afzondering.


Op afgesproken tijdstip treffen we Antonio en zijn vrouw op het strand. We helpen de Zodiac door de branding te duwen. Naast ons worden wat vuilzakken opgeladen om verwerkt te worden in de bewoonde wereld. We varen langs torenhoge kliffen. Snel kunnen we niet varen want aan dit gedeelte van het eiland is het water redelijk ruw. In Playa del Asno staat zijn familie hem zwaaiend op te wachten met nieuwe voorraden.

Hij zegt dat het nog twintig minuten wandelen is tot de auto maar dat bleek nog een uur te zijn. Deze tocht is een absolute aanrader als je van ongerept gebied houdt. Je moet vroeg genoeg vertrekken of een tent meenemen en zelf voor eten en drinken zorgen. Er is nog een ander pad dat vanuit Aldea de San Nicolas vertrekt. Dat is iets vlakker maar langer wandelen.

maandag 13 juni 2011

Ontstaan, geschiedenis en evolutie van graffiti

In het oude Rome werden er politieke boodschappen op muren gekalkt, ontdekkingsreizigers kerfden symbolen in rotsen op onbekende eilanden, in de wc’s op scholen worden ludieke boodschappen achtergelaten. Graffiti is in brede zin is iets van alle tijden. Het woord komt van graffiare wat krassen betekent in het Italiaans.

In enge zin denken we bij graffiti aan hiphopgraffiti, als een subcultuur binnen een geürbaniseerde samenleving. Graffiti is ontstaan in de V.S. midden jaren ’60. Bendes plaatsten teksten om hun territorium af te bakenen. Moderne graffiti heeft een andere invulling gekregen, het is een streven naar naambekendheid of kunstvorm.

De eerste graffiteur in de geschiedenis met grote bekendheid was Taki 183, nadat in 1971 een artikel over hem verscheen in The New York Times. De jonge Griek Demetrios werkte als boodschapper en liet onderweg overal zijn schuilnaam achter. Taki is een verkort synoniem van zijn voornaam en 183 omdat hij in 183rd street woonde. Hij kreeg al snel imitators en het werd een echte hype.


Taki inspireerde zich op Julio 204, maar die werd opgepakt door de politie en zijn tags waren meer gelokaliseerd in zijn eigen buurt. Taki's tags waren over de hele stad verspreid

Via graffiti kan je de anonimiteit van een grootstad ontvluchten. De spuitbus is hiervoor het ideale tool: klein, compact en geschikt om op korte tijd grote letters te zetten. Creatieve geesten maakten dikkere letters en gaven er speciale vormen aan. Anderen zetten er dan weer een lijntje rond in een andere kleur. Nog een andere tekende er een perspectief bij, wat pijlen, schaduweffectjes, versieringen enz. De huidige graffitistijl ontwikkelde zich door wederzijdse beïnvloeding. Er ontstond een scene.

Respect binnen de scene kan je verwerven door enerzijds kwaliteit: een originele stijl creëren en anderzijds kwantiteit: op zo veel mogelijk plekken je naam achterlaten, bij voorkeur op gevaarlijke of moeilijk bereikbare plaatsen. Degene die het hoogst scoort op kwaliteit en kwantiteit wordt door andere writers beschouwd als de king, de hoogste status die je binnen de scene kan krijgen. Vaak werken graffiteurs samen in een crew, om zo hun fame te verhogen. Het proces van bekend worden noemt getting up.

Graffiteurs ontwikkelden hun eigen jargon. Een beginnende writer die lelijke pieces maakt is een toy. Iemand die anderen kopieert is een biter. Over andermans piece spuiten is crossen. Als je piece gekuist wordt is hij gebuffed, afkomstig van ‘the buff’, de naam van het anti-graffitiproject van de Metropolitan Transportation Authority in New York om de toenemende plaag op metrostellen aan te pakken.

Het doel van een writer is dat zijn pieces gezien worden. Daarom zijn grootte en zichbaarheid belangrijk. Een treinstel is daarvoor geschikt omdat dat overal rond rijdt. De ruimte tussen de onderkant en de ramen van een treinstel noemt men een panel, als je een wagon top-to-bottom en end-to-end volspuit heb je een wholecar. Voor een wholecar moet je ’s nachts de yard (het treindepot) binnensluipen. Als een trein voor enkele minuten ergens stopt kan je een snelle backjump doen.

Het werkterrein van graffiteurs bestaat ook uit muren, bij voorkeur langs belangrijke verkeersaders waar elke dag duizenden mensen passeren, zoals spoorlijnen en autostrades. Wanneer graffiteurs in de binnenstad gaan spuiten begeven ze zich op risicovol terrein en moeten ze zeer snel te werk gaan, dat noemen ze binnen het milieu dan ook wel hardcore bombing. Gevaarlijke spots in de stad zijn bijvoorbeeld rooftops, daken van huizen.


Een rooftop van Horfe en Sonic in Parijs

Er bestaat een grote verscheidenheid aan stijlen. De oorspronkelijke en meest typische vorm van graffiti noemt oldschool. Uit oldschool zijn de iets complexere wildstyle en 3D voortgevloeid, vaak versierd met figuurtjes of comics.


Oldschool graffiti, herkenbaar aan de kalligrafische lettervormen, schreven, dunne outlines, matte inkleuring en vele blinkers


Een typische wildstyle piece


Daim wordt door velen als de 3D-king beschouwd

Een graffitihandtekening is een tag, maar een tag is ook de naam voor het pseudoniem van een writer. Letterlijnen zonder fill in (inkleuring) vormen een outline. Als een writer snel te werk gaat en slechts twee kleuren gebruikt zet hij een throw-up. Vaak is een throw-up een bubble, een stijl van ballonletters. Als een graffiteur illegaal groot wil werken zet hij meestal een silverpiece of een latexpiece.


Een bubble van Cope 2, die bekend werd met opschriften zoals Can't Stop Won't Stop en Kings Destroy


Een silverpiece. Chroom wordt vaak gebruikt omdat het opvallend is en goed dekt op poreuze oppervlaktes


Met latex kan je heel groot werken. Wanneer er rechte letters gebruikt worden spreekt men ook wel van een blockbuster

De eerste steden waarnaar graffiti overwaaide in Europa waren Parijs, Madrid, Amsterdam en Londen. Elke stad kent haar eigen pioniers. Elk land heeft ook haar eigen stijlen, afhankelijk van de writers die daar de toon zetten. In Europa zijn er een paar heel bekende crews zoals WUFC-SDK (war under fucking control – selling dope kids) en MOAS (monsters of art). Befaamde writers hebben vaak contacten over heel Europa en bezoeken af en toe yards in andere landen.


Tailor, een buitenlandse writer die een Belgische 'cherry' komt bespuiten

Er is een verschil tussen legale en illegale writers. Illegale writers vinden de illegaliteit een essentieel kenmerk van het schrijven, maar beschouwen graffiti zeker als kunst. Legale writers gaan liever ergens te werk waar ze de tijd kunnen nemen om gedetailleerde kunstwerken te maken, echte masterpieces of burner walls. Dikwijls ontmoeten ze elkaar op graffitibijeenkomsten of jams. Legale en illegale writers zijn soms tegenstanders maar ze kunnen niet zonder elkaar, omdat legale writers graffiti een goede naam geven, en anderzijds kan het illegale aspect niet worden weggecijferd uit de definitie van graffiti. Bovendien staan er velen met een been in beide wereldjes.


Een masterpiece van Os Gêmeos, tweelingbroers uit Brazilië

Het profiel van een writer is mannelijk, tussen de 15 en 25 jaar, niet bepaald gebonden aan een bepaalde klasse. Graffiti is een subcultuur die voorgezet wordt van generatie op generatie door imitatie. Illegale writers stoppen meestal na een bepaalde tijd vanwege het steeds hoger wordende risico, nieuwe komen erbij. Writers komen en gaan.

Eind jaren '90 heeft graffiti haar underground karakter een beetje verloren. Graffiti is sterk gecommercialiseerd. Er zijn vele merken spuitbussen bijgekomen op de markt, gericht op legaal of illegaal schrijven (bussen met lage of hoge druk), andere hulpmiddelen zoals fatcaps en skinnycaps om breed of smal te spuiten, er zijn vele soorten tagstiften met onuitwisbare inkt, talloze magazines, video’s, dvd’s, computergames, kleding, etc.

Graffiteurs ontmoeten elkaar online, en verspreiden foto’s en filmpjes via het internet. Op die manier is men goed op de hoogte van de internationale scene.

Naar mijn indruk is graffiti - en de hele hiphopcultuur - afgenomen in populariteit, de drukste jaren in Europa lagen tussen 1998 en 2008, maar er ontstaan nog steeds nieuwe stijlen.

Oude stijlen komen terug in een nieuw jasje. Nagebootste oldschool is fake oldschool. Met opzet zoals een knullige beginner spuiten, maar toch enigszins artistiek noemt men toystyle. Verder zijn er meer abstracte stijlen en bestaat er ook conceptuele graffiti, waarbij men een origineel idee uitwerkt, bijvoorbeeld een piece die door zichzelf gecrossed wordt waardoor de mensen zich gaan afvragen wat er in feite is gebeurd.



Fake oldschool, de oude stijl wordt nagebootst



Toystyle, hier wordt opzettelijk als een beginner gespoten


Abstract graffiti





Conceptual graffiti, vooral Taps en Moses zijn hierin de style innovators

Wat betreft de discussie rond kunst of vandalisme is het belangrijk dat graffiteurs particuliere eigendommen en bouwwerken met historische of culturele waarde respecteren. Kleurige kunstwerken op openbare grijze muren kan je echter beschouwen als een meerwaarde voor de betonnen jungle. Vanuit ruimer perspectief weerspiegelt graffiti de tijdsgeest, met name het individualisme, omdat het voor jongeren een middel is om iets te betekenen en hun stempel te drukken op de maatschappij. Misschien dat sommige kunstwerken in de verre toekomst erkend zullen worden als cultureel erfgoed.

Er zijn ook illegale writers die extreem hoge risico's nemen en obsessief met graffiti bezig zijn, vanuit sociologisch perspectief beschouwen we dat als deviant gedrag.

maandag 6 juni 2011

De vulkaanuitbarsting op IJsland en de gestrande reizigers

De uitbarsting van de Eyjafjallajökull-vulkaan op IJsland in het voorjaar van 2010, die gedurende vijf dagen het vliegverkeer platlegde en voor duizenden gestrande reizigers zorgde, is een gebeurtenis die vele reisleiders zich nog goed kunnen herinneren. Voor veel mensen een banaal nieuwsfeit, anderen waren er bij, voor de reissector een bladzijde in de geschiedenis.


De wind blies de aswolk over Europa

Als reisleider was ik toen in Djerba gestationeerd. We hebben vijf stresserende dagen ervaren, maar we hebben er ook veel uit geleerd. Voor mij begon het allemaal met een gast die tijdens een bezoekuur vroeg of er iets aan zijn terugvlucht zou wijzigen omdat hij had opgevangen dat er ergens een luchthaven gesloten zou zijn vanwege een aswolk. Het fijne stof zou gevaarlijk zijn voor vliegmotoren.

Die volgende morgen kwam de officiële berichtgeving en moesten we berichten gaan uithangen in de hotels dat er al één vlucht uitgesteld zou worden. De gasten reageerden hier rustig en begripvol op, men verwachtte dat men de volgende dag wel zou kunnen vertrekken.

De volgende dagen werd de omvang van het probleem echter steeds groter en werden mensen steeds ongeduldiger. Elke dag dat er niet gevlogen kon worden nam het aantal gestrande reizigers toe. Mijn taak bestond er in een toer te maken langs de hotels uit mijn pakket, de mensen te kalmeren en op de hoogte te houden van het laatste nieuws.

Telkens wanneer ik de receptie van een hotel binnenkwam stonden de mensen in bosjes te wachten en werd ik overspoeld met vragen. “Hoe lang gaat het nog duren? Hoe groot is de kans dat we morgen vertrekken? Kunnen jullie geen andere manier zoeken om ons naar huis te brengen?” De enige info die ik kon geven was dat ik eigenlijk geen info had. "We zullen allemaal moeten wachten tot de hemel is opgeklaard. Zouden jullie graag kerstmis nog thuis vieren?"

Je zou misschien denken: ‘Nou, dat is toch goed meegenomen!’ Gasten betalen soms veel geld om hun vakantie ter plaatse te verlengen. Nu kreeg men gratis het hotelverblijf verlengd met het pension dat ze oorspronkelijk geboekt hadden, ook mensen die vijf sterren geboekt hadden. En het was prachtig weer buiten.

Neen, dat was een kleine minderheid. De meeste mensen zijn ingesteld op één week, tien dagen of twee weken vakantie en willen dan weer naar huis. Sommigen zaten bijvoorbeeld in hun hoofd met een belangrijk project voor hun werk, hadden belangrijke afspraken gepland of moesten naar een trouwfeest van een familielid.

De wanhoop dreef enkelen ertoe om op eigen houtje proberen thuis te geraken. Vanuit Tunis met de boot naar Genua, of een vlucht naar een Zuid-Europese luchthaven die nog open was, en dan van op het Europese vasteland verder met de bus of de trein.

De derde dag kwam er veel druk op de ketel. Emoties liepen hoog op. Sommige mensen worden in het begin heel kwaad maar zijn achteraf rustig. Anderen laten heel de tijd weinig merken tot ze plotseling hun kookpunt bereikt hebben. De reisleiders kregen alles over zich en fungeerden als golfbreker.

Sommige mensen vond ik echt irrationeel reageren, ik bedoel, het ging hier toch duidelijk om overmacht. De massa hitst elkaar op en de geruchtenmolen draait op volle toeren. Graag maak ik de vergelijking met een zinkend schip dat geëvacueerd moet worden, want zo was het echt in sommige hotels.

Mensen vroegen voortdurend of ze om een of andere reden voorrang konden krijgen als er plaatsen zouden vrijkomen. Maar ja, iedereen wilt graag naar huis. Af en toe liet de aswolk toe dat er op enkele luchthavens in Europa gevlogen werd, maar door de enorme accumulatie van Europese toeristen op alle vakantiebestemmingen was er weinig kans dat je al zou vliegen voordat de aswolk volledig was weggetrokken.

Mensen waren erg geprikkeld wanneer ze vernomen dat andere mensen al wél naar huis konden vliegen. Maar de berichtgeving hierover was heel onzeker. Er zijn velen naar de luchthaven gebracht en achteraf teruggevoerd naar hun hotel omdat er dan door een nieuwe rookpluim toch niet meer gevlogen kon worden.

Tegen de gasten kon ik ook niet zeggen: “Doe maar wat je wil, maak nog maar een uitstapje.” Ze moesten wel in de buurt van het hotel blijven omdat er elk moment een vlucht kon worden ingezet. Op een gegeven moment werd er aan het zwembad van een hotel met een micro afgeroepen dat iedereen van reisorganisatie X met vlucht Y over tien minuten klaar moest staan aan de ingang van het hotel. Dan kreeg je taferelen van mensen die met hun slippers en zwembroek in de bus zaten.

Af en toe vloog er iets, maar uiteindelijk zou het toch vijf dagen duren vooraleer het luchtruim boven Europa terug volledig open ging.

Die dagen heb ik veel kwade mensen gezien. Eén keer vroeg er iemand of een bepaalde vlucht gevlogen was waarop ik negatief antwoordde. Toen toonde hij op zijn internetmobieltje dat die vlucht wel opgestegen was. Onmiddellijk werd ik ervan beschuldigd een leugenaar te zijn en dat ik informatie achterhield. Achteraf heb ik dit nagevraagd bij mijn manager – die nog het meest van al onder druk stond – en toen bleek dat die vlucht helemaal niet vertrokken was.

Vele traantjes zijn er gevloeid, zowel bij gasten als bij reisleidsters. Mijn Franse collega kreeg het zwaar te verduren. Ten eerste staan Fransen ervoor bekend geen gemakkelijke gasten te zijn (het is nooit goed genoeg), ten tweede vielen die Fransen onder een andere regeling, en moesten hun extra nachten zelf financieren. Sommigen weigerden te betalen. Zij heeft het dus extra moeilijk gehad. Als er vijf heethoofden rond jou staan te brullen dan begint zo’n meisje te wenen.

Ik was opgelucht wanneer het eenmaal op gang kwam. Mondjesmaat vertrokken de mensen. We moesten zeker zijn dat iedereen verwittigd werd. Voorheen had ik van de meeste gasten al hun kamer- en gsm-nummer opgeschreven op mijn vertreklijsten.

’s Nachts belde ik gasten wakker om te zeggen dat ze de volgende morgen om zes uur moesten vertrekken. We hebben toen veel overuren gedraaid. Hier en daar liep er wel eens iets fout. Mensen die konden vertrekken en dan toch hun bus gemist hadden, wat heel vervelend was. Dat wenende meisje zei: “Ik wil gewoon naar huis.”

Ik moest ook ’s nachts mee op de bus naar de luchthaven om gasten op te pikken in het hotel. Volgens mijn lijst mankeerde ik nog twee mensen. De receptionist bekeek de lijst en zei dat er nog twee mensen aan het slapen waren. Toen heb ik die mensen om drie uur ’s nachts wakker moeten bellen. De man aan de telefoon was verward en zei dat hij dacht dat hij pas morgen moest vertrekken. Beeld je in dat je in het holst van de nacht moet opstaan en vlug je valiezen moet inpakken omdat er buiten een ronkende bus vol mensen staat te wachten.

Toen ze met hun slaaphoofd beneden kwamen deed ik nog even een naamcontrole. Bleek dat de receptionist zich vergist had. De naam was Graave i.p.v. De Graeve. “Sorry meneer, we hebben ons vergist.” Jawel hoor, die kerel was pissig! En terecht.

Na een nachtje door op de luchthaven kreeg ik de kans om enkele uren te slapen. De laatste dag van de evacuatie stond de telefoon niet meer roodgloeiend en waren de hotels bijna leeggelopen. Hier en daar zat nog een eenzame ziel aan het zwembad.

Uit heel dit gebeuren heb ik een paar praktische lessen getrokken:

1. Als je geen antwoord hebt op vragen – want we kregen heel weinig info – is het beter om te zeggen dat je die informatie niet hebt dan dingen te gaan verzinnen.
2. Vraag onmiddellijk alle kamer- en gsm-nummers van al je gasten.
3. Als er nog zoiets zou gebeuren weet ik natuurlijk dat het enkele dagen kan duren. Ik zou onmiddellijk tegen de gasten zeggen dat dit misschien vijf dagen kan duren, zodat ze daar al mentaal op ingesteld zijn.

Na het hele circus kregen we een dag rust. We hoorden dat er in Egypte een paar reisleiders omgekomen waren in een auto-ongeluk op weg naar de luchthaven. Dramatisch. Waarschijnlijk opgejaagd door toeristen.

Recent was er een nieuwe uitbarsting op IJsland, deze keer smeekte de Grimsvötn om aandacht. We hielden onze fingers crossed. Al goed dat het niet zo ver is gekomen want ik had er geen zin in. De reissector heeft grote verliezen gemaakt met die uitbarsting, vanwege de hotelkosten en de annulaties, dus we staan er niet bepaald op te wachten.


De Grimsvötn laat ook eens van zich horen

zondag 5 juni 2011

Wonen in een Arabisch land

Hoe is het om als westerse man te wonen in een Arabisch land? Die vraag stelde ik me toen ik Tunesië als nieuwe bestemming toegewezen kreeg om er te werken als reisleider. Omdat er weinig hits waren op Google die mijn vragen beantwoordden schrijf ik dit artikel.

Meer bepaald vroeg ik me af of het mogelijk is om als westerse man een relatie te hebben met een Arabische vrouw. Ik denk dat het in traditionele landen zoals Saoedi-Arabië heel moeilijk is, maar Tunesië is veel gematigder en progressiever dan andere Arabische landen. Vrouwen zijn er veel vrijer en de meeste dragen geen hoofddoek. Dat wil niet zeggen dat het gemakkelijk is: westerse mannen die samen zijn met een Arabische vrouw zijn zeldzaam.

Ten eerste wordt het door veel mensen niet sociaal geaccepteerd omdat je geen moslim bent. Ten tweede is het in Tunesië bij wet verboden om als koppel ongetrouwd samen te verblijven in een huis.

Moslims hanteren andere waarden omtrent seksualiteit in vergelijking met het westen. Bij de nieuwe generatie (in Tunesië) is het niet meer zo dat een vrouw haar maagdelijkheid moet verliezen aan de man waarmee ze trouwt, maar het is ook niet zo dat meisjes veel vriendjes hebben in hun jeugd, want dan zouden ze al snel een slechte reputatie krijgen. Ik sprak met knappe meisjes van 24 die zeiden dat ze nog maagd waren. Dat vind ik toch wel een beetje vreemd. Natuurlijk zijn niet alle vrouwen daar even traditioneel ingesteld, maar het is niet zo dat de jonge generatie die traditionele waarden zomaar overboord gooit.

Als westerse man zal je dikwijls op tegenstand stuiten. Zo was ik eens aan het praten met een Arabisch meisje in een discotheek en kwam een van de securitygasten zeggen dat ik ergens anders moest gaan staan. Toen heb ik hem in zijn ballen geshot (nee nee, grapje hoor). Denk ook niet dat je zomaar een Arabisch meisje kan zoenen in een discotheek, maar ik heb eigenlijk nooit Arabische mensen zien kussen in een discotheek, tenzij een Tunesiër met een westers meisje natuurlijk, want omgekeerd wordt het wel geaccepteerd. Ik denk dat veel Arabische mannen westerse vrouwen als een gemakkelijke opportuniteit zien om aan seks te geraken.

In Arabische landen is het verboden om een vreemd meisje mee te nemen naar je hotelkamer. Dat wordt onmiddellijk gelijkgesteld aan prostitutie, wat belachelijk is. Ik had daar een leuk meisje leren kennen, iemand die daar op vakantie was, en ’s avonds mocht ik haar van de receptionist niet meenemen naar mijn kamer. Iemand zei me eens: “Dan kon je toch naar het strand gaan.” Ja zeg, dat is toch niet zo comfortabel hoor. Gelukkig had die chick het idee om de receptionist geld te geven. Een uur later was het dan toch gelukt nadat ik hem 60 dinar in de handen had gestopt.

Achteraf heb ik er een gesprek over gehad met de hoteldirecteur, en die zei dat ‘mijn persoonlijk leven zijn probleem niet was.’ Op dat moment vond ik Tunesië geen gastvrij land, maar je mag niet iedereen over dezelfde kam scheren. Bovendien zijn de meeste Tunesiërs heel erg vriendelijk. Maar je bent dus wel behoorlijk beperkt in je vrijheden. Als je wilt kan je wel een weg vinden. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld om met voldoende tussenpauze apart het hotel binnen te gaan, maar als de poortwachter of receptionist ziet dat er iemand geen bandje van het hotel rond de pols draagt kan het al mislopen.

Ik kan niet zeggen dat ik me ooit echt gediscrimineerd voelde, ik mocht altijd de discotheken binnen, iets wat je bijvoorbeeld niet kan zeggen over Marokkanen in België, maar dat is natuurlijk ook wel omdat ze me daar zien als iemand die geld in het laadje brengt. Af en toe merk je wel dat je nu zelf eens de vreemdeling bent, en dat is goed omdat je je zo beter kan inleven in de positie van allochtonen in je eigen land.

Ik was een keer ’s avonds met de brommer op weg naar een internetcafé en werd tegengehouden door een politieagent omdat ik geen helm droeg. Ik dacht: Gaan we nu lachen? Niemand in Tunesië draagt een helm. Soms zie je drie mensen op één motor zitten zonder helm. Waarschijnlijk ook omdat een helm geld kost. In armere wijken zie je zelfs brommers rijden zonder carrosserie, waarvan alleen nog het geraamte overschiet.

Ik ging met de agent in discussie maar het mocht niet baten. Ik moest zelfs mijn brommer afgeven. Wat een klootzak. Op het moment dat ik bij de agenten stond reden er voortdurend Tunesiërs zonder helm voorbij die ze niet tegenhielden. Ze hadden mij tegengehouden omdat ze dachten dat ik een toerist was (met geld). Omdat ik kwaad werd dat ze alleen mij tegenhielden en de Tunesiërs zonder helm in bosjes voorbij reden hebben ze uiteindelijk toch nog een andere Tunesiër tegengehouden, omdat die zonder helm reed én tegenrichting tussen de auto’s aan het slalommen was.

Mijn voorstel om de boete direct te betalen werd afgewezen. Ik moest die brommer zo snel mogelijk terug hebben om mijn werk de volgende dag te kunnen doen. De agent zei me dat ik de volgende morgen om 7 uur aan het politiebureau mijn brommer kon afhalen. De smeerlap. De volgende dag was het bureau om 7 uur dicht. Toen ik terugkwam in de middag was het heel druk op het bureau. Niemand wist van iets en iedereen gaf verschillende informatie. De ene flik zei dat ik in die rij moest gaan staan en de andere wees me de tegenovergestelde richting uit.

Ik werd echt pissed off, maar er was een hele lieve vrouw achter een loket die me goed heeft geholpen. Nadat ik nog een kopie van mijn paspoort was gaan maken kreeg ik een ticketje en kon ik mijn brommer 5 km verder bij het depot gaan ophalen.

Deze lag in een stoffige buitenwijk. Na enig zoeken zag ik mijn brommer staan. Hadden ze er met dikke zwarte alcoolstift van voor een serienummer opgeschreven. Su-per-boertig! Kan je je zoiets bij ons inbeelden? De boete was echter niet hoog: 12,5 euro. Dat had er nog eens moeten bij komen! Dan had er iemand tussen de krijtlijnen gelegen.

Aan die brommer heb ik overigens veel plezier gehad. De verkeersregels worden in veel Arabische landen niet au serieux genomen. Mijn scooter was opgefokt een haalde vlotjes 65 km per uur. Ik heb dikwijls gestreetracet in de straten van Sousse. Met een simpele blik begrepen we elkaar. Heerlijk slalommen tussen de auto’s, ronde punten afsnijden en zo weinig mogelijk remmen. Mijn enige zwakte was dat mijn banden helemaal afgesleten waren, ik had geen profieldiepte meer. Scherpe bochten nemen was niet mogelijk. Ik heb zelfs een beetje geoefend op een wheely maar dat was te risicovol omdat het een scooter was van het agentschap.

Je moet ook wel oppassen voor sommige auto’s. Zeker die rijke Algerijnen of Libiërs die in de zomer met hun slee op vakantie komen in Sousse rijden als gekken. Af en toe zag ik auto’s driften.

Tijdens de ramadan zijn de straten ’s avonds rond etenstijd een uur leeg. Dan kan je pas heerlijk cruisen door de stad.

Wat betreft eten moet je een beetje oppassen in zulke landen. Van Egypte zegt men altijd dat je daar geen rauwe groenten mag eten. Ik heb in Tunesië wel altijd groenten gegeten, maar ik heb een paar keer een stevige maaginfectie gehad. Echt geen lachertje.

Een keer kwam er zo een doktertje langs, hij kwam een nogal onprofessioneel over. Hij spoot me zijn ‘zelfgemaakte’ cocktail in, wat achteraf wel goed bleek te helpen. Voor de andere medicamenten ging hij nog een voorschrift opmaken. Na lange tijd rommelen in zijn aktetasje kwam hij tot de conclusie dat hij geen voorschriftpapier meer had. Toen scheurde hij een half A4’tje af, terwijl hij me vertelde dat hij zijn doktersdiploma in Frankrijk had gehaald.

Je kan niet alles eten wat ze bij ons hebben. Varkensvlees bijvoorbeeld. Ze eten daar vooral lam en gevogelte. Kaas hadden ze alleen in de betere hotels want import is daar zeer duur wegens hoge taxen.

In Arabische landen bestaat een onderhandelingscultuur. De prijs staat nooit vast, tenzij je naar een supermarkt gaat waar gescand wordt, prix fixe-winkels, tankstations en dergelijke. Op andere plekken moet je altijd eerst de prijs vragen of je wordt in het zak gezet. De grootste fout die je kan maken is direct je portefeuille bovenhalen. Dat onderhandelen zat er na enige tijd wel ingebakken. Toen ik terug in België kwam probeerde ik ook nog soms te onderhandelen in winkels en maar dan werd ik vreemd bekeken.

Een goede tip om te onderhandelen: bied altijd de helft van de helft van wat hij vraagt, 25 procent dus. Meestal kom je na onderhandelen uit op het gemiddelde van zijn vraagprijs en jouw bod. Als de verkoper 100 dinar vraagt en jij biedt de helft, kom je uit op 75. Als jij echter 25 procent biedt kom je uit op 62,5. Waarschijnlijk zal hij eerst lachen als je zo weinig biedt maar daar moet je je niets van aantrekken. That's the game. Hij vraagt ook eerst te veel omdat hij weet dat veel mensen de helft zullen bieden.

Voordat ik in Sousse woonde heb ik een maand in Djerba gezeten. Daar was het nog allemaal iets traditioneler. Daar moest ik in al mijn hotels de directeur persoonlijk leren kennen. Als je als reisleider in een Spaans land werkt heb je de directeur meestal nog nooit gezien. In Arabische landen zijn die persoonlijke contacten belangrijker.

Ik heb geprobeerd om Arabisch te leren, maar verder dan het alfabet ben ik niet geraakt, omdat iedereen zeer goed Frans spreekt en Arabisch aartsmoeilijk is om te leren. Het is alsof je Chinees zou leren. Er is geen enkel verwantschap met een Romaanse of Germaanse taal dus je moet volledig van nul beginnen.

Wat ik daar een beetje miste daar was de mogelijkheid om activiteiten uit te oefenen in mijn vrije tijd. In arme landen zijn sowieso minder faciliteiten zoals bijvoorbeeld een bioscoop. Ik zat er wel in enkele vechtclubs, maar in zo’n landen hebben de mensen dikwijls geen geld om bokshandschoenen of bescherming te kopen. In die clubs was het trouwens ook niet toegelaten om in bloot bovenlijf te trainen als er meisjes aanwezig waren.

Wat ik ook miste na een tijd was groene natuur, boslucht, etc. Wij klagen dikwijls over het weer, maar België en Nederland zijn wel heel vruchtbaar. Daar sta je niet bij stil. De Arabische landen bestaan grotendeels uit woestijn.

In Arabische landen is er nog altijd veel censuur, in de krant, op TV en het internet. Van censuur in de krant zal je niet zo veel last hebben, maar op internet kan je in veel Arabische landen geen Youtube bekijken. Misschien komt daar meer verandering in na de revoluties. Er zijn veel mensen die zelf een programma geïnstalleerd hebben waarmee ze blokkades kunnen omzeilen, maar de meesten hebben thuis geen computer en gebruiken internet uitsluitend op internetcafés.

Achteraf bezien was het een interessante levenservaring, maar ik zou liever niet nog eens in een Arabisch land willen wonen. Na die 6 maanden had ik er genoeg van. Nu kan ik zeggen hoe het is om in een Arabisch land te wonen. Er is een groot verschil tussen ergens op vakantie gaan en ergens wonen, sommige dingen merk je pas na enige tijd op.

Het had ook wel z’n charmes. Wat ik bijvoorbeeld heel leuk vond is dat er live percussiemuziek wordt gespeeld in de discotheken, je kan zelfs je eigen darbouka meenemen om de muziek te ondersteunen. Ze maken heel goede muziek in de Arabische landen. Mijn favoriete stijl is reggada uit Marokko, deze Dabke uit Libanon is niet slecht en Omar Souleyman uit Syrië is compleet gestoord.


Uit een darbouka kan je zowel scherpe als doffe klanken halen.

Dikwijls associëren we islamieten met criminaliteit of terrorisme, maar als ik zie hoe die mensen leven in vergelijking met ons zijn ze in zekere zin ‘braver’ of meer gedisciplineerd. Het is een hele prestatie om tijdens de ramadan overdag niet te eten en te drinken. Die inspanning zie ik de westerse mensen toch niet doen, hoewel dat ook niet meer iedereen van de jongeren in Tunesië meedoet aan de ramadan.

Mijn idee is dat Arabische landen met elke nieuwe generatie iets moderner worden en dat de vrijheden zullen toenemen, mede omdat jongeren via internet op de hoogte zijn van hoe het er elders op de wereld aan toe gaat.

dinsdag 31 mei 2011

Rondtrekken op de Kaapverdische Eilanden

Dit artikel gaat over een reis die ik in 1998 heb gemaakt. Naar Kaapverdië. Toen was er vrijwel geen toerisme op deze eilanden. De Kaapverdische Eilanden zijn qua landschap vergelijkbaar met het Canarische archipel, dat ruim 1000 km ten noordoosten van de Kaapverdische Eilanden ligt. Ze zijn beide vulkanisch en bestaan uit droge en groene eilanden. Het grote verschil: de Kaapverdische Eilanden zijn (of waren toen nog) ongerept. Geen massatoerisme.

Er bestonden toen nog weinig reizen via touroperators naar Kaapverdië. Deze eilanden waren relatief sterk afgesloten van de buitenwereld (lees Westerse invloeden) waardoor ze nog heel authentiek waren. Dat maakte deze reis heel bijzonder en avontuurlijk.

Kaapverdië of op z’n Portugees ‘Cabo Verde’ bestaat uit 9 bewoonde en nog wat onbewoonde eilandjes en vormt het meest westelijke punt van Afrika. Kaapverdië was onbewoond, tot het in 1460 werd gekoloniseerd door de Portugezen en een belangrijke locatie werd voor slavenhandel. De bevolking is ontstaan uit een mix van Portugese kolonisten en Afrikaanse slaven. De meeste Kaapverdianen zijn lichtbruin gekleurd en hebben negroïde kenmerken. Ze zijn nakomelingen van Portugese mannen en Afrikaanse slavinnen. Bijna een kwart van de Kaapverdiaanse bevolking bestaat uit donkergekleurde Afrikanen.


De officiële taal is het Portugees, maar veel inwoners spreken het Crioulu, een mix van Afrikaans Creools en Portugees. Het Crioulu heeft echter geen officiële spelling omdat het voor lange tijd alleen maar een gesproken taal was met vele lokale varianten.

Kaapverdië heeft ongeveer 435 000 inwoners (census 2000). Dat is niet zovéél voor een archipel van ruim 10 eilanden, als je bedenkt dat Las Palmas, de grootste stad van de Canarische Eilanden rond de 400 000 inwoners telt. Uit een volkstelling van 2010 blijkt wel dat de bevolking van Kaapverdië met 13 % gegroeid is tot 491 000 inwoners.

Dit relatief klein aantal bewoners is vooral te wijten aan de migraties. Migraties ten gevolge van de moeilijkheden om ter plaatse te overleven. Veel Kaapverdianen zijn dus om economische redenen verplicht geweest elders inkomen te zoeken. Zo zijn er meer dan 500 000 Kaapverdianen verspreid in de wereld. Ongeveer de helft daarvan woont in de Verenigde Staten, de rest woont in Portugal, Angola, Mozambique, Duitsland, Nederland, Senegal, Frankrijk, etc. De Kaapverdische migraties zijn een apart verhaal.

Om naar Kaapverdië te kunnen vliegen was er in 1998 niet veel andere mogelijkheid dan de Portugese TAP en Kaapverdische TACV luchtvaartmaatschappij. In Rotterdam wonen er zo’n 20 000 geëmigreerde Kaapverdianen dus organiseert TACV vluchten vanuit Schiphol.

De grootste luchthaven in Kaapverdië ligt op het eiland Sal. De naam Sal komt van de zoutwinning op het eiland. Dit is zeker niet het mooiste eiland. Het is heel plat, dor, met veel stenen, zand en hier en daar wat struikjes. Ik zou er zeker niet willen wonen. Hier is het toerisme tegenwoordig wel het meest ontwikkeld omdat er een lang zandstrand ligt en je er goed kan kiten en surfen.


Sal

Vanuit Sal vliegen we direct door naar Praia. We moeten onze reis zo plannen dat we de moeilijkst bereikbare eilanden eerst doen, zodat we een beetje marge hebben. We weten immers niet hoe moeilijk het zal zijn om terug te geraken van sommige eilanden en we mogen onze terugvlucht vanuit Sal alleszins niet missen. Sal zullen we dus het laatst bezoeken.


Het reistraject dat we zullen afleggen

Het eerste probleem doet zich al voor bij aankomst op Sal. Er blijkt er geen plaats meer te zijn op het vliegtuig naar São Tiago. We kunnen nog wel met een klein propellervliegtuigje mee. Leuke ervaring, hiermee heb je tenminste echt het gevoel dat je vliegt. We maken zelfs een tussenstop op Boavista, een zandeiland. We landen even tussen de duinen om twee personen af te zetten en vertrekken weer.


Boavista

De eerste avond zullen we doorbrengen in Praia, de hoofdstad van São Tiago. São Tiago is het grootste eiland en hier wonen verreweg de meeste mensen van Kaapverdië: 236 000 (census 2000). Landbouw en visvangst zijn hier nog de belangrijkste bronnen van inkomen. Praia is een mooie levendige stad met hier en daar nog wat bouwwerken en kanonnen van de Portugese kolonisator.


Praia

De enige slaapplaats die we hier vinden is pension Anjos***. Hier kunnen we zelfs een lauwe douche nemen. Alvorens te gaan slapen maken we een klein verkenningstochtje in het stadje.

Ik heb grote honger. Op een pleintje staat een frietkraam. De frieten worden in een hoorn van krantenpapier gerold en ik krijg tandenstoker als vorkje. Wanneer ik mayonaise vraag geeft ze me een klein lepeltje mayonaise. Een klein lepeltje. Ja zég, daar heb ik niet genoeg mee hoor! Mijn frieten moeten drenken in de mayonaise. Met deze hoeveelheid kan ik hoogstens één frietje invetten. Maar bijna alles is hier import dus vrij duur voor de mensen.

De volgende morgen gaan we eten op het dakterras van het pension. We hebben ambras. Op het dak staat een lange tafel waar al enkele mannen aan ’t eten waren, Portugezen, die gretig toetasten. Toen wij aan de beurt waren was alles van beleg op en nog voor elk één droog broodje over. Mijn vader vroeg om een tweede broodje, zoals iedereen kreeg, maar dat was blijkbaar te veel gevraagd. Uiteindelijk is de mevrouw 20 meter verder bij de bakker nog wat broodjes en een tros bananen gaan halen. We genieten verder van ons ontbijt, de zonnestralen en het 360 graden uitzicht over de heuvelachtige stad. In de voormiddag bezoeken we het oude stadsgedeelte en de lokale groente-, fruit- en vismarkt.


Markt Praia

Om 16.30 uur moeten we het vliegtuig naar Fogo nemen. Op de luchthaven krijgen we echter te horen dat we de vorige vlucht hadden moeten hebben en dat er op deze vlucht geen plaats meer is. Mijn vader maakt zich van z’n oren en blijft volhouden dat we mee moeten. Enkele minuten voor vertrek kunnen we dan plots toch mee. Mijn vader wacht als laatste met instappen want onze rugzakken liggen nog buiten op de grond. Nu zijn we dan toch op weg naar Fogo, het vulkaaneiland. We weten nog niet hoe we terug moeten. Waarschijnlijk met de boot maar ‘t schijnt een zware tocht te zijn.


Fogo

Na een ruige landing met het vliegtuigje op Fogo stappen we op een lange zandweg richting het dorp São Felipe om voor zonsondergang een slaapplaats te zoeken. We zien het dorpje in de verte voor ons liggen. Naast de weg staat een simpel huisje waar Didinho woont, een boerke. Hij vindt het leuk als we onze tent naast zijn huisje zetten. Tijdens de avondwandeling kopen we broodjes bij Gusta Maria en een fles Portugese tafelwijn. We kopen ook een fles wijn voor onze buren, die al ongeduldig op ons zaten te wachten aan hun gaslamp. Ik merk op dat de kinderen in onze tent zijn geweest, omdat er zand in ligt.

De volgende morgen worden we gewekt door een kraaiende haan en nemen we vriendelijk afscheid. We beloven Didinho een kaartje te sturen. Klein probleempje: deze straat heeft geen naam. Hij zegt dat zijn straat ‘500 meter’ noemt omdat hij op 500 meter van São Felipe woont. We vinden dit grappig en schrijven zijn adres op zoals hij het formuleert.


We zoeken vervoer om in Mosteiros te geraken, een dorpje aan de andere kant van het eiland, om van daaruit de vulkaan (2829 m hoog) te beklimmen. Na heel wat gepalaver kunnen we meerijden met de pick-up truck van Joaquim. We zitten vanachter op zakken ajuin en patatten. Het lijkt een mooie tocht te worden.

Al snel blijkt hij zich niet aan de beloofde afspraak te houden. Hij heeft namelijk ook een andere deal met de patattenboer gesloten, die vooraan bij hem in de pick-up zit, om onderweg overal te verkopen. Om de haverklap stopt hij aan een huisje om een kilo pattatten of ajuin te verkopen. Eerst vinden we het nog leuk maar na de vijfde stop begint het te lang te duren. Ze stoppen, claxonneren en roepen tot er na enige tijd iemand tevoorschijn komt om dan nog lange tijd te onderhandelen over de prijs van enkele aardappelen. Zo gaan we er nooit voor het donker geraken. Na enkele uren ontstaat er discussie tussen ons, Joaquim en de patattenboer. We krijgen veel bekijks omdat er bijna nooit vreemd bezoek komt in deze gehuchten. Er komt zelfs een politieman zich moeien. Uiteindelijk komen we pas in de namiddag aan in Mosteiros (beloofd was 1 uur rijden).

Daar vullen we onze maag met cachupa, een typische bonenschotel van Kaapverdië. We vinden een jongen op blote voeten die ons kan gidsen naar de Pico do Fogo. Er komen nog twee vrienden van hem mee die de rugzakken van mijn moeder en mijn zus willen dragen.

Het landschap wisselt. De eerste kilometers stappen we langs hutten waar we vrouwen met emmers op hun hoofd zien lopen en boeren op hun os, vervolgens passeren we koffie- en appelsienplantages, maar daarna komen we geen mensen meer tegen. We stappen door het bos in de vrije natuur. Het is een zware tocht. Ruim 4 uur loodrecht naar boven. Het is vochtig omdat we in de wolken zitten. We druppen van het zweet. Zonder hulp van onze amigos – de gidsen – zouden we nooit zo ver geraakt zijn.

Er is onderweg nog een jongen bijgekomen die telkens zegt: “Het is nog maar een halfuur.” Gelukkig kochten we nog twee liter water en plukken onze helpers groene appelsienen (ene valt erdoor uit een boom vele meters lager) die hemels smaken.

Op een bepaald moment wordt het te donker en besluiten we ter plekke in het bos te overnachten. We vinden het niet solidair om onze tent op te zetten omdat de andere jongens in de buitenlucht moeten overnachten. We leggen ons op de grond. De jongens kruipen onder de struiken. Het koelt al snel af en we kunnen geen slaap vatten door de koude. Mijn vader haalt het tentzeil boven. We kruipen dicht bij elkaar en bedekken ons met het zeil. Het is iets beter maar ik heb toch heel de nacht moeten rillen.

Tegen zessen staan we op. De jongens begeleiden ons nog naar het pad dat naar Chã das Caldeiras leidt en keren dan terug. Chã das Caldeiras is een plateau op 1700 meter hoogte, waarin enkele huizen staan aan de voet van de vulkaan. We ontmoeten al snel een brave ziel die ons aan brood, water en onderdak helpt. We zijn moe en uitgehongerd. Nooit zal ik vergeten hoe droog brood zo lekker kan smaken. Ik proef echt het zout in het brood. Daarna leggen we ons op een matje en tuimelen onmiddellijk in een diepe slaap. De mensen zijn hier heel gastvrij. We hebben hier een WC en water.


Chã das Caldeiras


Die middag eten we nog iets simpel (bruine bonen met rijst) en zetten dan onze tocht verder naar de top. Vanaf hier hebben we geen gids meer nodig omdat we recht door het lavaveld naar de top kunnen stappen. De vulkaan barstte laatst uit in 1995, drie jaar geleden. Zelfs zonder rugzak is het zeer lastig klimmen omdat we door verpulverd lavagesteente moeten, vergelijkbaar met stappen door mul zand. Voor elke twee stappen die je maakt zak je één stap naar beneden.

Gelukkig zijn we hier de enige, want bij het klimmen rollen er af en toe stenen naar beneden, die door hun toenemende snelheid veranderen in levensgevaarlijke projectielen. Ik heb er wel plezier aan om af en toe een steen naar beneden te laten rollen.

De top lijkt dichtbij maar dat bedriegt. Vanaf 100 meter voor de krater zien we slierten zwavelrook uit de grond komen. Niet echt een geur om in te ademen. Nog even doorzetten en we zijn er. Wanneer we de top bereikt hebben worden we beloond door een prachtig uitzicht over het eiland en de krater. Afdalen in de krater doen we niet. Te gevaarlijk.


Veel tijd om op de top te blijven hebben we niet omdat het weeral donker gaat worden. Ik, mijn vader en mijn zus zullen ons moeten haasten (mijn moeder was halverwege teruggekeerd wegens vermoeidheid).

Al snel blijkt afdalen een waanzinnige bezigheid te zijn. Bij het klimmen was de mulle ondergrond van het lavaveld een last, maar om af te dalen een groot voordeel. Je kan reusachtige sprongen maken zonder jezelf te bezeren omdat de schok goed wordt opgevangen. We lopen met hoge snelheid en maken al gauw sprongen van 5 à 6 meter. Ik maak zelfs probleemloos salto’s. Op een halfuurtje zijn we terug beneden en is het donker. Mijn moeder kon haar ogen niet geloven toen ze ons loodrecht de helling zag afstuiven. Na onze nieuwe sport ‘lava-ski’ zien we behoorlijk zwart.

’s Avonds krijgen we bij de mensen typische producten van hier: wijn (vinho tinto van de Chã das Caldeiras) en geitenkaas. Als dessert eten we een heerlijke cake. Die cake was zo lekker dat ik ze na enig aandringen bijna helemaal heb opgegeten.

Om vijf uur ’s morgens, midden in mijn slaap, komt een camion toeterend aan. Mijn ouders sliepen in de slaapkamer van Marino en z’n vrouw. We waren vrienden dus we mochten geven wat we wilden voor te eten en te slapen. Langs de andere kant van de berg zullen we met deze aluguer (groepstaxi) terug afdalen naar São Felipe. Onderweg stopt de camion en stappen er voortdurend mensen op. Het valt op dat Afrikanen soms hard ruiken. Ze hebben een sterke lichaamsgeur.

Aangekomen in São Felipe. We informeren naar de mogelijkheden om met de boot te varen. We kunnen met de boot via Brava naar São Tiago varen. Om 12 uur moeten we in de haven gaan bevestigen dat we meegaan met de boot. Zoals meestal is er weeral verandering in het spel en vertrekt de boot om 18.00 uur in plaats van 14.00 uur en stopt de boot niet in Brava. We zullen rond 3 uur ’s nachts aankomen.

Ondertussen hangen we nog wat rond in het stadje en doen we heel de tijd dezelfde straten. Het strand hebben we al gezien: zwart zand en veel stenen. Het heeft toch wel iets. In de namiddag komen we die gast tegen die ons naar Mosteiros moest brengen. Hij zegt dat hij bijna al de patatten heeft verkocht en om 21.00 uur pas thuis was (rond 19.00 uur is het donker).

Hij had enige wroeging en wou het goedmaken. Hij belooft ons ’s avonds met zijn pick-up naar de haven te voeren.

Wanneer we ’s avonds in de haven aankomen is de boot er al. Hij ligt wel een eindje verderop in het water. Voor de kade ligt een half gezonken schip dat de doorgang voor andere boten naar de kade verhindert. Hierdoor moet al het laden en lossen met een roeibootje gebeuren.


Situatie in de haven

Na een tijdje mogen we als eerste met het roeibootje mee. De boot heet “Furna”. Wanneer we aan boord klimmen liggen er nog veel goederen die gelost moeten worden. Omdat we eerst zijn kunnen we een goede plaats zoeken. Bijna alle zitplaatsen bevinden zich in het benedendek. Daar zijn zetels, maar in deze gesloten ruimte ruikt het erg hard naar overgeefsel. In de WC ligt een laag van 5 cm kots. Dat voorspelt niet veel goeds.

Op het dek bevindt zich een halfopen tussenverdiep. Onder de banken ligt een soort schop vol kots. In deze ruimte hebben we wel frisse lucht en kunnen we naar buiten kijken dus zetten we ons hier. Ondertussen duurt het laden en lossen voort. Goederen gaan er af, mensen komen er bij.

Een zak met koekjes die aan de kraan hangt scheurt open. Iedereen grabbelt koekjes. Een groot deel van de koekjes valt in zee. Ik kan ook een fles water bemachtigen die uit een kartonnen doos valt.

Het is rumoerig. Sommigen ruziën omdat het niet vooruit gaat. Touwen springen constant los. Anderen lachen precies of het kan hun niet schelen of we pas morgenvroeg vertrekken. Tussen ons wordt de ruimte gevuld met zakken, dozen met kakelende kippen en mensen. Op de grond worden doekjes gelegd om op te liggen. De allerkleinsten kunnen onder de bankjes gaan liggen. Elke oppervlakte wordt benut.


Onze cabine op de Furna

De grond is hier vuil. Er liggen platgetrapte bananen, meel en bloem, autobanden en opgedroogd braaksel met vliegen die er in zijn blijven plakken. Ik denk niet dat ik ga kotsen maar ik heb veel te veel koekjes gegeten.

De haak van de kraan zwiept in het rond, bijna tegen mijn kop. De laatste mensen stappen op en de laatste goederen worden ingeladen: ongeveer 100 emmers in elkaar. Het gat van de opslagruimte is te klein. Oplossing: de emmers worden er in geshot.

Er is ambras voor goede plaatsen. Het is donker. Om sneller te gaan worden de allerlaatste goederen gewoon op een hoop gegooid. Zoals altijd vertrekt de boot veel later dan 18.00 uur. Kindjes beginnen te wenen.

In open zee begint de boot steeds harder te schommelen. Rond middernacht breekt een hevige storm los. We zitten knus bij elkaar, maar we vragen ons af of we niet gaan kapseizen. Het water spettert overal rond. De “Furna” gaat naar alle kanten op en neer. De boot lijkt wel stuurloos in de golven van 6 meter hoog. Iedereen houdt zich goed vast aan de bank of iets stevigs. De meeste mensen worden zeeziek.

Wanneer ik even uit onze cabine ga zie ik op het bovendek een donkere schim met een zwarte regenjas die zich vast houdt aan de reling. Een beeld dat ik nooit ga vergeten. Terwijl iedereen laag bij de grond blijft, staat hij bovenaan en trotseert de wind, het water en de wilde bewegingen van het schip. Een echte zeeman.

We komen om 05.00 uur aan. Er kwam veel water op het dek. Een zeeman zegt dat het nog redelijk rustig was deze keer. Niemand van ons heeft moeten overgeven, maar we hebben niet kunnen slapen. Rondom ons werden er liters gekotst. Ik denk dat er velen gezworen hebben nooit meer één voet op een boot te zetten.

Nu stappen we naar het centrum van Praia, waar we nog wachten op een pleintje tot pension Anjos open gaat. Een koude douche doet ons goed. Daarna gaan we naar de bank, want we hadden geen rotte frank meer. Vervolgens nemen we de aluguer om 15 km verder naar het strand van Cidade Velha te gaan.


São Tiago

Cidade Velha was de eerste Europese koloniale nederzetting in de tropen en de voormalige hoofdstad van Kaapverdië. Hier zijn de eerste Kaapverdianen geboren. Dit was een belangrijke haven voor slavenhandel van Guinea-Bissau en Sierra Leone naar Brazilië en de Caraïben. Vasco Da Gama (in 1497) en Columbus (in 1498) stopten hier tijdens hun scheepvaartexpedities. Vroeger noemde de stad Ribeira Grande, maar om verwarring te vermijden met Ribeira Grande op een ander eiland heeft men de naam veranderd naar Cidade Velha, wat in het Portugees ‘oude stad’ betekent.


Stenen huisje in Cidade Velha

Die avond drinken we in een cafeetje Ceris, het bier van Praia. Op de achtergrond wordt er funana gedraaid, Kaapverdische dans/muziek die ontstaan is op São Tiago.  In haar meest traditionele vorm wordt de funana gespeeld met een accordeon en een ferrinho.

Een ferrinho wordt bespeeld door met een mes over een licht geribbelde ijzeren staaf te schrapen. De speler houdt de staaf verticaal, met de onderkant in zijn handpalm terwijl de bovenkant van de staaf tegen zijn schouder leunt. In de andere hand houdt de speler een metalen object vast dat hij op en neer tegen de staaf scheert. Dit maakt een metalig schraapgeluid.

In moderne vormen van funana gebruikt men vaak elektrische gitaren en een synthesizer. Om de funana te kunnen dansen moet je een goede feeling hebben in de heupen. Als je het ritme van deze opwekkende muziek wil voelen, klik dan op deze link. En in dit clipje zie je iemand op een ferrinho spelen.

De volgende dag vliegen we met een klein vliegtuigje naar Santo Antão.

Santo Antão is met haar ruige bergen, groene valleien en diepe canyons het meest spectaculaire eiland van het archipel. De noordoostkant van het eiland is zeer groen en vruchtbaar, de zuidwestkant bestaat daarentegen uit droge rotsen. De meeste mensen wonen in het noorden en leven van landbouw en visvangst. Belangrijke landbouwproducten zijn suikerriet, yam, maniok, koffie, kokosnoten, bananen, papaja’s, mango's en maïs. Van suikerriet wordt grogue gemaakt, een soort rum.


Het is wel heel erg krap landen op de korte landingsbaan van Ponto do Sol, die langs drie kanten omringd wordt door de zee (kijk maar eens op de satellietfoto van Google). Als piloot is het avontuurlijk vliegen tussen de Kaapverdische Eilanden. Vergeet douane en administratie. Hier neem je de bagage uit het vliegtuig en stap je het eiland op.


Ponto do Sol

In het vissershaventje van Ponto do Sol staan roeibootjes met kleurige strepen. Grote bedrijvigheid: overal op de straatstenen snijden ze vis open en halen de ingewanden er uit. Gekuiste vis gooien ze in plastieken teilen overgoten met zeewater. Er ligt ook een grote bloedende haai die nog leeft: eerst snijden ze de vinnen en de staart er af, dan de vis doormidden. Op de trapjes van een deur zit een oude violist muziek te spelen.

Ons plan is om onze tent in de kraterkom van de Pico da Cruz te zetten, een berg van 1585 meter hoog. We organiseren vervoer en rijden via een slecht wegdek de bergen in. Onderweg zien we hoe handarbeiders langs de steile berghellingen de weg nog aan het bouwen zijn. Steen per steen worden stukken opgehoogd, een monnikenwerk.

We maken een kleine omweg om indrukwekkende terrassen te bezichtigen. Meestal zijn terrassen groen maar degene die we hier zien zijn erg droog. Toch knap hoe de mens de natuur cultiveert.


Terrasbouw op Santo Antão

We zetten onze tent op een groene plek tussen de bomen in de Cova (kraterkom). Geen mens hier te bespeuren. ‘s Avonds eten we brood, vispastei en bananenchips. Mijn ouders drinken een fles rosé. Op de achtergrond klinkt het geluid van duizenden krekels.


De kraterkom waarin we slapen

‘s Morgens worden we wakker in de wolken. Er was ons verteld dat er vanuit de Cova een mooi pad loopt naar Paúl, een dorpje aan de kust. Jammer genoeg kunnen we de eerste uren van de afdaling niets zien door de mist. Het is een lange weg, 8 uur wandelen, door een prachtige groene vallei.


Het pad van de Cova naar Paúl

Onderweg zien we suikerriet en een stenen hutje waaruit rook komt. Hier wordt grogue gestookt. Caramba! Dat is straf spul, echt vuurwater. Het brandt in mijn keel. Je kan er alleen maar kleine slokjes van nemen.

We komen aan in Paúl. De tent zetten blijkt moeilijk dus we slapen in pension Vale Do Paúl. Je raakt het gewend maar feitelijk is alles hier armzalig. Bij aankomst zat de verantwoordelijke mevrouw met vuile voeten en pekzwarte benen op de onderste tree van het huis. Vanuit onze kamer kijken we recht uit op de golvende zee.


Paúl

We gaan om 21.00 uur slapen en worden vroeg wakker door een blaffende hond, kakelende kip en een rochelende buur. Vandaag rijden we met de aluguer naar Ribeira Grande. Niet bijster veel te beleven maar wel enkele fraaie oude winkels met houten vitrinekasten, toog met grote weegschaal en weinig waren.


Ribeira Grande

In veel winkels kan je trouwens meer drank dan voedsel krijgen. Overal vind je dezelfde bordjes en opschriften terug:

PROIBIDA A VENDA A OFERTA O FORNECIMENTO E/OU CONSUMO DE BEBIDAS ALCOOLICAS A MENORES DE 18 ANOS

In de late namiddag bezoeken we nog de vuurtoren nabij Janela. In de buurt van Janela ligt een rots met mysterieuze inscripties, vermoedelijk aangebracht door een 15e eeuwse Portugese ontdekkingsreiziger. We slapen nog één nacht in hetzelfde pension.

De volgende morgen gaan we naar Porto Novo om van daaruit de boot naar Mindelo op São Vicente te nemen. De Porto Novo ligt in het droge rotsachtige gedeelte van het eiland. Omdat we nog even moeten wachten op de boot is er tijd om te zwemmen. Op de kade staat een container waardoor je van 5 meter naar beneden kan duiken. Heerlijk! Wanneer ik via de rotsen uit het water klim trap ik op een zee-egel. Het duurt enkele weken vooraleer die stekels er uit zweren.


Er staat een man die zijn hand verwond heeft in een machine. Omdat er hier geen ziekenhuis is moet hij met de boot naar Mindelo. Voorlopig houdt hij het vol met een windel rond zijn hand die al zo doorweekt is dat hij een bekertje nodig heeft om het druppelende bloed op te vangen.


De boot vertrekt om 17.00 uur, om 18.30 uur komen we aan. São Vicente is een tamelijk dor eiland. Meer dan 90 % van de bevolking op dit eiland woont in Mindelo. Deze stad heeft circa 68 000 inwoners (census 2000) en is de tweede grootste stad van Kaapverdië.

In Mindelo ligt een belangrijke diepzeehaven, Porto Grande. Deze is verbonden aan de baai van Mindelo, een ondergelopen vulkaankrater. Lange tijd was Mindelo was een belangrijke tussenstop voor stoomboten omdat er steenkool lag opgeslagen. Vandaag is Porto Grande de grootste haven van Cabo Verde. Mede dankzij haar havengeschiedenis ontwikkelde Mindelo zich tot het culturele centrum van Kaapverdië, voornamelijk op vlak van muziek en literatuur.

Mindelo is de geboortestad van bekende zangers zoals Cesária Évora en Tito Paris, zij zingen morna en coladeira, Kaapverdische folkmuziek.

Morna is ontstaan op Boavista. Het woord zou komen van 'to mourn' of rouwen. Trage, weemoedige nummers dus. De morna vertegenwoordigt de ziel van veel Kaapverdianen. Het vertaalt het dubbele gevoel waarmee veel Kaapverdianen geboren worden. Wanneer het grootse deel van je volk in het buitenland woont kun je niet anders dan verlangen koesteren.

Coladeira is verwant aan de morna, maar veel vrolijker en sneller van ritme. Eerder dansmuziek. Bekijk deze clip.


Mindelo

Mindelo is een sfeervolle oude stad: mooie winkels, oude auto’s, kiosken op pleinen, koloniale architectuur en cafés met livemuziek. We slapen in pension Chave d’Ouro. We hebben een art deco kamer, met hoge plafonds en zacht mosterdgele muren…. naar ons goesting. Hoe dan ook, onze kakkerlakvriendjes staan weeral paraat om plots voorbij te stuiven. De volgende morgen zegt mijn vader dat hij er ’s nachts een over zijn rug voelde kruipen.

Die dag laat ik mijn haar bij Monte Clara knippen voor 300 escudos (2,7 euro). Een populaire snit in Kaapverdië is een geschoren hoofd met één lijntje extra weggeschoren, vertrekkende vanuit de hoek van het voorhoofd, ongeveer 7 cm een naar achter. Aangezien ik dit nog nergens anders heb gezien zal ik het de ‘Coupe Cabo Verde’ noemen.


De Coupe Cabo Verde

De volgende dag nemen we de ijzeren vogel naar Sal, om de laatste vakantiedagen door te brengen. De belangrijkste dorpjes zijn Espargos en Santa Maria. De bezienswaardigheden van Sal bezoek je op halve een dag: Buracona (een rotsachtige baai met natuurlijke zwembaden) en de zoutmijn. Via een ondergrondse tunnel loopt het zeewater naar de zoutmijn. Het zout kristalliseert, wordt opgeschept, gemalen en in zakken gestoken. In de namiddag liggen we op het strand en huur ik een bodysurfplank.


Zoutwinning op Sal

Dit was ongetwijfeld de mooiste reis die we tot nu toe gemaakt hebben. We hebben afgezien door ontbering (honger, dorst, geen warm water, koude nachten), maar daar kunnen we achteraf alleen maar van genieten. Gedurende onze reis zijn we geen andere toeristen tegen gekomen, buiten enkele op Sal want daar stond al één hotel. We hebben een cultuur kunnen ontdekken die nog heel oorspronkelijk is gebleven. Culturele eigenheid is iets waardevol.

Wat is culturele eigenheid eigenlijk? Dat is niet zo gemakkelijk te omschrijven. Het is de eigen manier waarop een cultuur naar oplossingen zoekt. Culturele eigenheid impliceert authenticiteit. Authenticiteit betekent: gelijk aan zichzelf. Of anders gezegd: integer met wat je wil zijn. Het is zoals het is, het is niet naar iets gemaakt, het is uit zichzelf gegroeid. Elementen die een zekere duurzaamheid hebben binnen een gemeenschap kunnen we eigen aan die cultuur noemen. Wat je ziet, is de verlenging van een cultuur die nog bestaat, waarbij niet gezocht werd naar trends of mode, maar naar zichzelf. Jammer genoeg gaat authenticiteit verloren door toerisme, massamedia en kapitalisme.